VRIJDAG 20 JUNI 1947. 89 Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Jongeleen e.a.) tegenwoordigers van de woningbouwverenigingen weten, dat bet gemeentebestuur de drie woningbouwverenigingen geheel vrijgelaten heeft in de keuze van de architecten bij de bouw van de 103 woningen. Het gemeentebestuur zal ook de andere drie woningbouwverenigingen in die keuze geheel vrij laten, al zal het ook een aanwijzing willen geven. Het is niet de bedoeling van het College, het gehele plan door één architect te laten uitvoeren. Wel is tot de heer Buurman het verzoek gericht, het gehele plan op te zetten, maar bij de uitvoering van de onderdelen zullen ook andere architecten aan bod komenook de jongere architecten komen daarbij aan de beurt. De heer Schüller merkt op, dat het juist gaat om de be staande architecten. De heer Jongeleen gevoelt geen behoefte, bepaalde namen te noemen; nu de andere bouwblokken nog niet aan de orde zijn, heeft dit geen zin. Spreker ontraadt ten sterkste de herbouw van de woningen in de Heinsius-buurtde huizen zijn meer afbraak dan woning en daarom kunnen de materialen, die voor het herstel nodig zouden zijn, op een andere wijze doelmatiger worden gebruikt. De afbraak van deze woningen staat in zeer nauw verband met het wederopbouwplan voor de Stationsweg. Dit plan heeft Wederopbouw gepasseerd en volgens de laatste berichten zou de goedkeuring van het plan nog deze maand afkomen. Uit het schriftelijke antwoord van het College heeft men reeds kunnen afleiden, dat dit afwijzend staat tegenover het denkbeeld van de bouw van semi-permanente woningen. Bovendien zal de Rijksdienst voor de Wederopbouw voor dit doel voortaan geen materialen meer beschikbaar stellen voor gemeenten als Leiden. Aan de ene kant is dit voor de gemeente gelukkig, omdat de ondervinding, die men in Leiden met de semi-permanente woningen heeft gehad, niet bijzonder gunstig is; na de vorige wereldoorlog heeft men er in Leiden veel geld aan besteed. Met genoegen heeft spreker vernomen, dat de heer Wilmer tegen bezuiniging op de woningbouw is. Niettegenstaande het zeer grote tekort en de zeer grote moeilijkheden gelooft spreker niet, dat er reden voor pessi misme is. Deze zaak moet rustig en met overtuiging worden aangepakt. Het gemeentebestuur zal, gezien de grote nood, op dit punt zeer diligent moeten zijn. In de vergadering van 30 December 1946 heeft spreker het één en ander gezegd over het geweldige leed, dat het woningtekort voor vele reeds gevormde gezinnen veroorzaakt. Maar elke Woensdag, als hij het Stadhuis binnentreedt, wordt hij getroffen door het feit, dat er zoveel jongelui naar binnen gaan om een verbond voor het leven te sluiten, omdat hij weet, dat zij, vol levensdrift en idealen, straks, na kortere of langere tijd bij schoonouders of ouders te hebben ingewoond, tot de overtuiging zullen komen, dat die toestand voor een jong gezin niet houdbaar is en dan ook na een half jaar bij het Gemeentelijk Huisvestingsbureau zullen komen, waar zij zullen worden teleurgesteld. Het is één van de moeilijkste problemen, waarvoor niet alleen het gemeentebestuur, maar ook de Raad is gesteld. De toestand van het verkeer op de Rijnsburgerweg houdt ten nauwste verband met de spoorwegplannen. De opmer kingen, welke de heer Key te dien aanzien heeft gemaakt, zijn zeer prijzenswaardig; hij heeft zich in niets aan over drijving schuldig gemaakt. Ook de toestand bij de spoorweg overgang aan de Morschweg is zeer slecht. Toch moet spreker de Raad de plannen van de heer Key tot verbetering van de bestaande toestand ontraden, omdat de Raad op het hoofdspoor moet blijven en zich niet op een zijspoor moet laten rangeren. Vooral in deze zaak is het laatste wel zeer gevaarlijk. Spreker staat persoonlijk op het standpunt, dat men vooral bij dit punt het doel in het oog moet houden en het niet goed zou zijn de plannen van de heer Keij uit te voeren, omdat hij vreest, dat, indien de gemeente noodmaatregelen neemt, het voor de tegenpartij (de Spoorwegen) aanleiding zou kunnen zijn om de gemeente op doodspoor te laten staan, zulks niet doelbewust om Leiden onaangenaam te zijn, maar wel omdat de Spoorwegen in het gehele land nog wel voor de oplossing van andere problemen komen te staan. Het is het College in de vele besprekingen, welke het de laatste tijd met verschillende instanties mocht hebben, gebleken, dat het doel nu zeer nabij is. Het behoort niet tot de onmogelijkheden, dat het College binnenkort een plan bij de Raad indient, al zal het misschien niet vóór de volgende begroting geschieden. Gelet op het feit, dat men nu al 25 jaar wacht, mag spreker zeggen, dat het gehele College op dit Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Jongeleen.) punt optimistisch is. De aard van de gevoerde besprekingen laat niet toe, dat spreker thans nadere mededelingen omtrent het plan doet. Wel kan spreker verklaren, dat het plan veel meer in het centrum van de belangstelling moet komen. Vaststaat, dat niet alleen Leiden belang heeft bij de ver wezenlijking van de spoorwegplannen. Langzamerhand is gebleken, dat door de Directie van de Spoorwegen wordt erkend, dat, wil zij haar spoorwegplannen uitvoeren, het station Leiden moet worden verbeterd. Spreker doet hierbij dan ook een dringend beroep niet alleen op de Raadsleden, maar ook op de pers, om deze zaak in het centrum van hun belangstelling te plaatsen en de nodige aandacht voor de zeer onhoudbare toestanden in Leiden te vragen. Ook met betrekking tot het tramwegverkeer in de stad heeft de heer Keij prijzenswaardige opmerkingen gemaakt. Het College zou het evenwel op prijs stellen, indien de Raad zich te dier zake onthield van het doen van een uit spraak, omdat de onderhandelingen met de betrokken maat schappijen in vergevorderd stadium zijn en het College hoopt, dat het bij een goed verloop van deze onderhandelingen binnenkort een aantal voorstellen met betrekking tot het locale verkeer aan de Raad zal kunnen doen. De opmerking van de heer Keij over de aftakking van de lijn van de zgn. blauwe tram aan de Lammenschansweg heeft een nieuwe gezichtspunt geopend. Het College zal deze zaak met de Directies van de N.Z.H.V.M. en de Spoorwegen bespreken. De vraag „autobus of tram?" is op het ogenblik een zeer ernstig punt van bespreking bij de onderhandelingen met de maatschappijen. Het verkeer op de Noordeindsbrug is zonder de hulp van een verkeersagent of gebruikmaking van de lichtinstallatie op de spitsuren niet te regelen. De kosten, verbonden aan het gebruik van de verkeerslichten, zijn minder dan die, welke nodig zijn bij het regelen van het verkeer door een verkeersagent, zodat het College niet kan voldoen aan het verzoek van de heer A. van Dijk om op de uitgaven voor de lichtinstallatie te bezuinigen. Komende tot de beantwoording van de opmerkingen over de Reinigingsdienst, erkent spreker, dat enkele van de mooiste grachten van de stad worden verontreinigd door vuil, dat eigenlijk op een andere plaats behoorde te zijn gedeponeerd. Spreker betreurt het, dat, terwijl iedere in woner een vuilnisemmer heeft met behulp waarvan men het huisvuil kan laten verwijderen, inwoners, die aan de grachten wonen, het toelaatbaar achten het vuil in het water te deponeren. In een bespreking van de Commissie van Fabricage en het personeel van de Reinigingsdienst, welke bespreking ook door de heer Lombert is bijgewoond, is be zwaar gemaakt tegen de meer dan schandelijke toestand, welke in de afgelopen winter heeft bestaan. De vraag van de heer Lombert, of het College niet van mening is, dat de overslagplaats van huisvuil aan de Noorder straat langzamerhand dient te verdwijnen, is niet eenvoudig te beantwoorden. Indien met het doen verdwijnen van deze overslagplaats het probleem was opgelost, zou het een eenvoudige zaak zijn, maar het College staat in de nabije toekomst voor andere moeilijkheden. De gemeente Leiden heeft met de gemeente Nieuwkoop een contract voor de afneming van huisvuil. De aandacht van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is opnieuw gevestigd op de zgn. plassenverordening, waaronder ook Nieuwkoop valt. Het is mogelijk (spreker zegt niet, dat het zal gebeuren), dat Gedeputeerde Staten op grond van deze verordening aan de gemeente Nieuwkoop het verder dempen van de plassen met huisvuil zal verbieden. Hoewel er uit een oogpunt van behoud van natuurschoon geen bezwaar tegen kan bestaan, zal het de gemeente Leiden voor een zeer moeilijk vraagstuk plaatsen. In 1943 heeft de toenmalige Secretaris-Generaal voor de Landbouw het idee gelanceerd om het Leidse huisvuil te verwerken tot een compost voor de land- en tuinbouw. De plannen daarvoor zijn wel uit gewerkt, maar een definitief besluit is daaromtrent nog niet genomen. Dit is voor Leiden wel spijtig, vooral nu de zaak thans op de lange baan schijnt te worden geschoven. Indien de Regering was overgegaan tot de vestiging van een Dano- inrichting, zou het voor de gemeente een prachtige oplossing zijn geweest. Wel zou nu het sluiten van een overeenkomst met de Vuilafvoer-Maatschappij kunnen worden overwogen, maar daaraan zullen enorme kosten verbonden zijn. Dit alles neemt niet weg, dat het College gaarne bereid is nader te overwegen, of in de toestand aan de Noorder straat geen verandering kan worden gebracht. Binnenkort zal de Raad een voorstel tot vergroting van de garage van de Reinigingsdienst ontvangen. Deze garage is thans

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 9