VRIJDAG 20 JUNI 1947.
107
Gemeentebegroting Uitgaven.
(Cats e.a.)
Vries niet zo enthousiast voor overdekte badenhij zoekt de
oplossing in de bouw van verscheidene, niet te grote open
baden in de verschillende wijken van de stad. Dit is het
andere uiterste standpunt.
Het merendeel der deskundigen kiest tegenwoordig de
gulden middenweg en geeft de voorkeur aan een gecombi
neerde open en overdekte zweminrichting, waardoor gedu
rende het gehele jaar onder de meest gunstige omstandigheden
kan worden gezwommen. Spreker noemt als voorbeeld het
bad-Stoop te Overveen. Dat een open zweminrichting niet
rendabel is, blijkt wel uit het feit, dat de zweminrichting
„De Zijl" slechts één jaar van haar exploitatie rendabel is
geweest en de overige jaren niet. Een bijkomstig motief
voor de bouw van een gecombineerde overdekte en open
zweminrichting is, dat het personeel van een gecombineerde
badinrichting het gehele jaar verzekerd is van werk in zijn vak.
Op grond van deze argumenten zal in Leiden in de eerste
plaats een gecombineerd bad moeten worden gebouwd,
waartoe spreker een motie heeft ingediend van deze strek
king. Vanzelfsprekend is spreker het eens met de heer Keij,
dat zo spoedig mogelijk moet worden overgegaan tot de bouw
van een zweminrichting.
De heer Keij heeft reeds bij de algemene beschouwingen
gewezen op het ernstig tekort aan bad- en zweminrichtingen
in Leiden. Sprekers fractie onderschrijft dan ook het prac-
tisch denkbeeld, neergelegd in de motie-Cats en zal daaraan
van harte haar steun geven.
Mevrouw de Cler, die veel zwemt, weet uit eigen waar
neming, dat op koele dagen het bezoek aan de zweminrichting
De Zijl veel minder is dan op warme dagen. Zij meent dan
ook, dat, wanneer moet worden overgegaan tot het bouwen
van zweminrichtingen, het veel beter is inrichtingen te
bouwen, welke een combinatie van een open en een overdekt
zwembad zijn.
De heer Hendriks acht het gewenst, dat bij de vaststelling
van het uitbreidingsplan rekening wordt gehouden met de
eventuele bouw van zweminrichtingen. In het noorden van
de gemeente zijn enkele inrichtingen, maar in het zuiden
(Tuinstadwijk en Professorenwijk) vindt men er geen.
De heer Jongeleen heeft aan het schriftelijke antwoord
van het Ooilege (blz. 53) niet veel toe te voegen, omdat het
gaat in de lijn van de thans gemaakte opmerkingen.
In de motie staat, dat in de eerste plaats moet worden
voorzien in de behoefte aan een gecombineerde overdekte en
open zweminrichting. Dit betekent, dat, indien het College
niet een daartoe strekkend voorstel doet, de bouw van een
open zweminrichting geen doorgang mag vinden. Spreker geeft
de voorstellers daarom in overweging de woorden „in de
eerste plaats" uit hun motie te schrappen. Het terrein aan de
Rodenburgerweg is geschikt voor een open zweminrichting;
voor een overdekte zweminrichting geeft spreker de voorkeur
aan een meer centraal gelegen plaats. In verband met de
materialenpositie zal niet snel tot de bouw van een overdekte
inrichting kunnen worden overgegaan.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer Cats zijn motie heeft
gewijzigd in die zin, dat ze thans luidt: „De Raad, gehoord
de discussie over het tekort aan bad- en zweminrichtingen
hier ter plaatse, spreekt als zijn oordeel uit, dat bij het
treffen van maatregelen ter vermindering van dit tekort,
moet worden voorzien in de behoefte aan een gecombineerde
overdekte- en open zweminrichting."
De gewijzigde motie van de heer Cats c.s. wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Volgnr. 378 wordt zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
De volgnrs. 379 tot en met 397 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging oveT volgnr. 398, luidende: „Bijdragen aan
woningbouwverenigingen uit de ontvangsten van het „Huur-
toeslagenfonds voor woningen voor grote gezinnen" 2.638.
De heer Lombert zegt, dat vóór het uitbreken van de oorlog
verschillende gezinnen in aanmerking kwamen voor toe
kenning van huurtoeslag. Bij het stijgen van de loonbedragen
verloren de gezinnen volgens de geldende normen het recht
daarop. De toeslag kan n.l. worden verleend, indien de
weekhuur meer bedraagt dan x/b van het bedrag, dat men
Gemeentebegroting Uitgaven.
(Lombert e.a.)
verkrijgt door het inkomen per week van het gezinshoofd te
vermeerderen met f van het inkomen der kinderen en te ver
minderen met 1,35 per week voor ieder niet verdienend
kind boven de zes kinderen. De loonstijging heeft geen
gelijke tred gehouden met de kosten van het noodzakelijk
levensonderhoud, waarom naar sprekers oordeel de norm 1/6
niet meer kan worden gehandhaafd en het wenselijk is deze
norm voor de grote gezinnen te herzien. Ook het bedrag van
1,35, waarvan spreker niet weet, waarop het is gebaseerd,
is volgens hem voor verandering vatbaar.
De wijzigingen behoeven geen verzwaring van lasten voor
de gemeente ten gevolge te hebben, aangezien sinds de
oorlog hieruit blijkt, aldus spreker, dat het een oorlogs
verschijnsel is de uitgaven uit het „Huurtoeslagenfonds
voor woningen voor grote gezinnen" vrijwel tot nul zijn ge
reduceerd.
Het is spreker bekend, dat op het ogenblik voor verschil
lende gezinnen huurtoeslag zeer wenselijk is.
De heer Jongeleen deelt mede, dat bij de controle in het
laatste geval, waarin huurtoeslag werd verleend, bleek, dat
terwijl de huur 6.40 en de toeslag 2.50 per week bedroegen,
het gezinsinkomen was gestegen tot 80.per week en de
weekhuur volgens de geldende normen ongeveer 13.
mocht bedragen. Het verlenen van toeslag was dus absoluut
uit den boze.
Intussen is het College bereid na te gaan, of er met het
oog op de verhouding tussen de lonen en de prijzen aan
leiding is om tot wijziging van de normen over te gaan. Op het
ogenblik ziet spreker de noodzakelijkheid daarvan niet in.
Volgnr. 398 wordt zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
De volgnrs. 399 tot en met 404 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Bij volgnr. 405 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming besloten tot wederopzeggens als lid tot het Neder -
landsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw toe te
treden tegen de minimum-contributie van 100.per jaar,
waarna volgnr. 405 eveneens zonder beraadslaging of hoofde
lijke stemming wordt aangenomen.
De volgnrs. 406 tot en met 411 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 412, luidende: „Uitkeeringen
als bedoeld bij art. 91 van het Ambtenaren-reglement 1934
1.000.—".
De heer Schüller vraagt, of in het antwoord van het College
dit gezocht moet worden, dat dezelfde argumenten, die
indertijd voor het toenmalige College golden om deze uit
kering aan de heer Kwik te verstrekken, ook nog voor dit
College gelden? Acht het College het nodig, deze uitkering
te blijven geven? Zijn de inkomsten van deze ambtenaar van
die aard, dat het gemeentebestuur deze maandelijkse uit
kering kan blijven geven? Deze uitkering is toegekend tot
wederopzeggens toe. Zijn er redenen om deze uitkering nog
te handhaven?
De heer Menken zegt, dat het grote nut van de behande
ling van een begroting is, dat zo nu en dan onderduikers naar
boven komen, die een hele geschiedenis achter zich hebben.
Spreker heeft zich daarover laten inlichten door de betrokken
wethouder en naar de mening van het College zal een ernstig
onderzoek moeten worden ingesteld naar de financiële positie
van de heer Kwik.
Volgnr. 412 wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Volgnr. 413 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 414, luidende: „Onderhoud
van straten en pleinen 213.000.
Mevrouw Braggaar wil, als raadslid dat belang stelt in het
aanzien van de stad, gaarne, dat de gemeente er behoorlijk
uit ziet en bij het bezoek van vreemdelingen een behoorlijke
indruk maakt. Spreekster zou het derhalve, wanneer bij ge
legenheid van de a.s. sportgebeurtenissen, vreemdelingen de
stad bezoeken, wenselijk achten dat de straten zoveel mogelijk
gereinigd worden en de straatnaamborden, voorzover deze