104 VRIJDAG 20 JUNI 1947. Gemeentebegroting Uitgaven. (Lombert c.a.) Volgnr. 290 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De volgnrs. 291 tot en met 297 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 298, luidende: Wachtgelden. Nihil". De heer Lombert acht het bedrag van 17.000.dat aan wachtgeld ten behoeve van ambtenaren van de Elec- triciteitsfabriek is uitgetrokken, geen kleinigheid. Het ver lenen van dit wachtgeld is hoofdzakelijk een gevolg van de reorganisatie, welke destijds als bezuinigingsmaatregel bij de Lichtfabrieken heeft plaats gehad. Het grootste ge deelte van de betrokkenen is nu op meergevorderde leeftijd gekomen, maar toch is het gewenst, dat van deze krachten gebruik zal worden gemaakt, indien dit nog enigermate mogelijk is, aangezien anders de destijds plaats gehad hebben de reorganisatie een erg dure geschiedenis is geworden. Spreker noemt het antwoord van het College op zijn vraag, waarom de vroegere hoofdinspecteur van politie, de heer Weijers, niet in actieve dienst is wedergekeerd, tamelijk vaag. Waarom is de heer Weijers niet bij de politie herplaatst, toen de Luchtbeschermingsdienst werd opge heven? Volgens het College zou dit de goede verhoudingen in het politiekorps verstoren. Spreker zou echter een meer definitief antwoord op de vraag willen ontvangen. Heeft de heer Weijers iets misdreven of geldt het hier een kwestie van zuivering? Volgens geruchten, waarvan spreker de waarheid niet kan controleren, zou in een rapport zijn gezegd, dat de onbetrouwbaarheid van de heer Weijers zou zijn gebleken uit zijn overgang tot het katholieke geloof. Indien dit argument inderdaad werd gebruikt, zou spreker het in hoge mate moeten betreuren en er ook tegen moeten opkomen. Spreker, die niet het juiste van de zaak weet, zou het zeer op prijs stellen, indien het College hieromtrent nadere in lichtingen kon geven. De heer Schüller betreurt, dat de heer Lombert deze opmerking eerst thans maakt; die had hij moeten maken toen hij voor het bezuinigingsrapport betreffende de reor ganisatie van de Lichtfabrieken stemde, waardoor zovele arbeiders op straat werden gezet. Op deze staat van wachtgelden voor 1947 komen 12 namen voor; er is echter nog een staat van wachtgelders, met het opschrift: Lichtfabrieken, en daarop komen 7 namen voor. Het eigenaardige nu is, dat op die staat met 7 wachtgelders iemand voorkomt, die niet voorkomt op die lijst met 12 namen. Spreker verzoekt daaromtrent inlichtingen. De Voorzitter heeft nog nooit gehoord, dat de katholieke godsdienst enige rol zou hebben gespeeld; dit lijkt spreker zeer wonderlijk en ook onmogelijk. De heer Weijers is indertijd ontslagen bij de politie en hoofd geworden van de Lucht bescherming. Ten aanzien van de zuivering kan spreker niets mededelen, omdat die zaak op het ogenblik nog aanhangig is. De heer Menken zegt, dat men zich over de lijst van wacht gelders niet bang behoeft te maken, in die zin dat men zoekt naar personen, die daarop niet voorkomen. Onder deze zijn twee personen, resp. van 54 en 49 jaren, die volgens de inlichtingen aan het College absoluut onbruikbaar zijn wegens kwaaltjes en mindere kennis van zaken; de overige personen op deze lijst zijn van 55 tot 65 jaren oud. Wat betreft de persoon, die men overhoudt, uit die puzzle is spreker ook nog niet gekomen; die telling klopt niet; er is blijkbaar een onderduiker; spreker zal die laten opzoeken. Volgnr. 298 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De volgnrs. 299 tot en met 302 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 303, luidende: „Wachtgelden en pensioenen aan de Wethouders, alsmede pensioenen aan hun weduwen en wezen 5.288. De heer Wilmer zegt, dat over het algemeen aan gepen- sionneerden een toeslag verleend wordt op hun pensioenen; alleen is dit. niet het geval ten aanzien van gepensionneerde wethouders en hun weduwen en wezen. Het College zegt in de Memorie van Antwoord, dat art. 101 van de gemeentewet verbiedt overschrijding van de daar gestelde maxima, nl. 50 van de wedde voor eigen pensioen en 25 van de Gemeentebegroting Uitgaven. (Wilmer e.a.) wedde voor weduwenpensioen. Naar sprekers mening heeft art. 101 der gemeentewet echter betrekking op de vastge stelde pensioenen, maar vallen daarbuiten de tijdelijke toe lagen. In de regelingen, die bestaan ten aanzien van de pen sioenen van Rijks- en gemeente-ambtenaren, wordt ook een zeker percentage aangegeven en desondanks wordt er toch 25 op gelegd als tijdelijke toelage. Dit is dus niet in strijd met de bestaande verordeningen op dit punt. Spreker meent, dat de toekenning van een tijdelijke toelage op de pensioenen van de Wethouders en hun weduwen niet in strijd met artikel 101 van de gemeentewet is en verzoekt het College te onderzoeken, of dit inderdaad niet het geval is en, zo neen, een daartoe strekkend voorstel in te dienen. De Voorzitter is bereid deze vraag in overweging te nemen. Volgnr. 303 wordt zonder hoofdelijke stemming aange nomen. De volgnrs. 304 en 305 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 306, luidende: „Brandver zekering 1.305.waarbij tevens aan de orde komt het voorstel van de heer van Iterson (No. VIII), luidende: „De ondergetekende stelt voor, dat het College van Burge meester en Wethouders zal doen aanleggen een staat (legger), waarop voorkomen alle verzekerde onroerende eigendommen der Gemeente, de kubieke inhoud van elk object, het verzekerde bedrag voor elk object in totaal en per kubieke meter, de voorwaarden, waarop de verzekering is gesloten e.d., en de tijd gedurende welke de verzekering loopt." De Voorzitter geeft de heer van Iterson in overweging het voorstel in te trekken, daar de bedoelde opdracht reeds is gegeven. De heer van Iterson trekt zijn voorstel in. De Voorzitter constateert, dat het voorstel van de heer van Iterson is ingetrokken. Volgnr. 306 wordt zonder hoofdelijke stemming aange nomen. De volgnrs. 307 tot en met 314 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 315, luidende: „Gratificatiën aan ambtenaren bij gelegenheid van ambtsjubilea 500. De heer A. van Dijk vestigt, naar aanleiding van het ant woord van het College op zijn schriftelijke vraag, de aandacht op het feit, dat aan een ambtenaar van de Gemeentelijke Volkscredietbank het maken van een promotie bij diens jubileum, dat in October 1946 heeft plaats gehad, is toege zegd. Aangezien deze promotie in feite een salarisverlaging voor de ambtenaar was, zei men hem toe, dat hem bij wijze van gratificatie twee periodieke verhogingen zouden worden toegekend. Het betreft niet alleen deze functionaris, maar drie ambtenaren van de Gemeentelijke Volkscredietbank. Met een dergelijke handelwijze tegenover iemand, die gedurende vijf en twintig jaar zijn beste krachten aan de gemeente heeft gegeven, kan spreker zich niet verenigen. Het is in het particuliere bedrijf niet denkbaar, dat men iemand uit waardering een hogere functie toekent, maar tegelijkertijd zijn salaris verlaagt. De heer Menken zegt, dat bij de ambtenaar, door de heer van Dijk bedoeld, geen sprake van een gratificatie is. De betrokkene heeft verleden jaar promotie gemaakt, maar ging ten gevolge van de aftrek voor de hogere loonbelasting in inkomsten achteruit, om welke reden hem een toelage is toegezegd. De heer A. van Dijk merkt op, dat deze toelage nog niet is ontvangen. De heer Menken heeft zo juist inlichtingen gevraagd aan de betrokken wethouder, die daaromtrent echter geen posi tieve mededelingen kon doen. Het ging in deze niet om een gratificatie, welke op de dag van het jubileum zou worden uitgekeerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 24