102 VRIJDAG 20 JUNI 1947.
Gemeentebegroting Uitgaven.
(Voorzitter e.a.)
dienstcommissiereglement, in de commissie van Overleg
niet is behandeld,
nodigt Burgemeester en Wethouders uit, op korte termijn, na
ingewonnen advies van de Centrale Commissie van Overleg, met
voorstellen te komen tot wijziging van de artikelen 14 t/m 27
van de verordening van 17 Maart 1924, Gemeenteblad No 9."
De heer Menken verklaart, dat de gewijzigde motie van
de heer Schüller ongeveer overeenkomt met de ideeën daar
omtrent van het College. Volgens de inlichtingen, welke
het College heeft ontvangen, zal het Centraal Orgaan zich
in zijn eerstvolgende vergadering met deze zaak bezighouden.
Eerst na die vergadering van het Centraal Orgaan zal het
College een standpunt kunnen bepalen, waarover een vrucht
bare samenspreking kan plaats hebben.
De gewijzigde motie van de heer Schüller wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter zegt, dat het College geen bezwaar heeft
tegen het voorstel van mevrouw Braggaar, aannemende,
dat zij onder toegangskaarten" verstaat de identiteits
kaarten, welke overeenkomstig de mededelingen in het Ant
woord van Burgemeester en Wethouders uitsluitend kunnen
dienen als legitimatiepapier, en de raadsleden zich in voor
komend geval zullen gedragen als door Burgemeester en
Wethouders in dit antwoord is bedoeld.
Spreker trekt hierbij zijn opmerking omtrent de toegang
van raadsleden tot de wedstrijden in; mevrouw Braggaar
heeft te dien aanzien gelijk.
Het voorstel van mevrouw Braggaar, luidende:
,,De Raad, gelezen het op een daaromtrent gestelde vraag
door bet College van Burgemeester en Wethouders gegeven
antwoord, verzoekt bij deze het College aan alle raadsleden
toegangskaarten te verstrekken, welke toegang geven tot
gemeentebedrijven, sport- en speelterreinen en tot terreinen,
welke afgezet worden bij brand",
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter stelt alsnu aan de orde de verschillende
uitgaafposten van de gewone dienst van de begroting van
inkomsten en uitgaven der gemeente voor de dienst 1947.
De volgnrs. 246 tot en met 251 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 252, luidende: „Jaarwedden
van de Wethouders 14.030.
waarbij tevens aan de orde komt het voorstel van de
heren Knol en van Iterson, luidende:
,,De ondergetekende, leden van de Raad, stellen voor
om de salarissen van de Wethouders te verhogen en vast
te stellen op 4.800.per jaar."
De Voorzitter deelt mede, dat de heren Knol en van Iterson
hun voorstel wijzigen in deze zin, dat het komt te luiden:
„Ondergetekende, leden van de Raad, stellen voor de
Burgemeester te verzoeken een voorstel in te dienen inzake
het verhogen en vaststellen op ten minste ƒ5.000.per
jaar van de jaarwedden van de Wethouders".
De heer Knol zegt, dat de voorstellers op verschillende
gronden de salarissen van de Wethouders onvoldoende achten.
In de eerste plaats is de taak van deze bestuurders,
vergeleken met enkele decennia geleden, geheel gewijzigd.
Vooral in vroeger tijd was het een erepositie, waarbij men
zijn bezigheden, als vóór de aanvaarding van het ambt,
gewoon voortzette. Men kan dit de meest juiste opvatting
van het wethoudersambt achten; spreker is het daarmede
niet eens. In vroeger jaren werd het ambt niet zelden bekleed
door oudere heren, die pensioen genoten; spreker herinnert
zich nog een wethouder van boven de 70, die men zo nu en
dan eens naar het Stadhuis zag wandelen. De Wethouders
waren, vooral in vroeger tijden, echte regenten. Deze toestanden
zijn volkomen gewijzigd. Tegenwoordig wordt het Wethou
dersambt op andere wijze opgevat; de meningen hieromtrent
zijn gewijzigd. Tegenwoordig moet een Wethouder een zo
volkomen mogelijk inzicht in de zaken, tot zijn afdeling
behorend, hebben. Wanneer men ziet, dat een Wethouder
om 9 uur des avonds ambtelijk bij een afscheid aanwezig
is en dan nog naar een ambtelijk vergadering moet, dan trekt
spreker daaruit de conclusie, dat het ambt wel zeer veel van
de functionaris vraagt.
In de tweede plaats zijn de gemeentelijke bemoeiingen
in de laatste decennia zeer toegenomen, vooral in deze bijzon
dere en moeilijke tijd.
Gemeentebegroting Uitgaven.
(Knol e.a.)
In de derde plaats moet de democratie het mogelijk maken,
dat ieder die positie in het maatschappelijk leven moet kunnen
innemen, waartoe hij volgens zijn capaciteiten geschikt is.
Dit houdt in, dat het wethoudersambt ook moet kunen worden
vervuld door hen, die niet tot de financieel-sterken behoren.
Daaruit vloeit voort, dat ieder, zonder grote financiële
offers, in de gelegenheid moet zijn, indien hij het wethouders
ambt ambieert en daarvoor de geschiktheid bezit, het ambt
te aanvaarden.
Op deze gronden menen de voorstellers, dat tenminste een
vergoeding van 5.000 moet worden toegekend.
Een dergelijk vergoeding is nog geenszins in overeenstem
ming met het werk, dat tegenwoordig aan het wethouders
ambt is verbonden.
Het mag echter niet voorkomen, dat men door het aan
vaarden van dit ambt meer dan één derde in inkomen achter
uitgaat. Dat men ook bij de voorgestelde vergoeding nog in
inkomen achteruitgaat, zal vooral tegenwoordig nog bezwaren
opleveren. Het niet volledig vergoeden is echter verdedig
baar, want het geldt hier nu eenmaal een erepositie en
hierbij is, zoals in de economie wordt geleerd, ook sprake van
z.g. immaterieel loon.
De heer D. J. van Dijk juicht het voorstel van de heren
Knol en van Iterson in elk opzicht toe; sprekers fractie zal
het gaarne ondersteunen, te meer waar zij het volkomen
eens is met de door de heer Knol aangevoerde gronden.
De heer A. van Dijk vraagt, of het niet beter is, de beslis
sing van Gedeputeerde Staten over het besluit van de tijde
lijke gemeenteraad inzake de salarissen van de Wethouders
af te wachten. Indien de Raad daarna meende, dat de sala
rissen van de Wethouders onvoldoende zijn, zou het voorstel
tot verhoging kunen worden gesteld in handen van de indertijd
benoemde commissie ad boe.
De Voorzitter deelt mede, dat telefonisch het besluit van
Gedeputeerde Staten is medegedeeld, zodat men op het
ogenblik kan aannemen, dat het verzoek van de tijdelijke
gemeenteraad is ingewilligd; de schriftelijke mededeling
hiervan is nog niet ontvangen.
Spreker ondersteunt het voorstel volkomen; ook hij
meent, dat het huidige salaris van de Wethouders in verband
met de vele en zware werkzaamheden zeer zeker te laag is. Naar
sprekers oordeel behoort het salaris van een wethouder van een
gemeente als Leiden ten minste 5.000.per jaar te bedragen.
Het gewijzigde voorstel van de heren Knol en van Iterson
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Vervolgens
wordt volgn. 252 zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
(De Wethouders hadden tijdens de behandeling van dit
volgnummer de vergadering tijdelijk verlaten.)
De volgnrs. 253 tot en met 262 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 263, luidende: „Onderhouden
en schoonhouden van het stadhuis 28.100.
De heer Ligtvoet zegt, dat in het antwoord, dat Burgemeester
en Wethouders hebben gegeven op zijn vraag over het
schoonhouden van de schoolgebouwen enz., door de Cemsto
staat, dat Burgemeester en Wethouders geen reden hebben
tot ernstige ontevredenheid en dat alle klachten onmiddellijk
door de Cemsto werden opgeheven.
Spreker weet niet van wie de betrokken Wethouder deze
inlichtingen heeft gekregen, maar juist zijn ze niet. Vermoedelijk
heeft men ze aan de Cemsto gevraagd, en dus ook niet de
juiste gekregen. Volgens de hoofden van 3 scholen, waarbij
spreker als huisvader geinterresseerd is, en waarbij spreker zich
persoonlijk heeft overtuigd van de juistheid van de klachten,
was het meer dan droevig. Het was een schande voor de
Gemeente, om in zulke smerige omgeving de kinderen te
plaatsen. Maandenlang hebben de schoolhoofden daarover
geklaagd, zowel bij de Cemsto als bij de betrokken hoofden
van dienst, met zo weinig resultaat, dat zij er mismoedig
van geworden zijn en het hun niet meer kon schelen. Als men
deze feiten weet en men leest dan het antwoord van
Burgemeester en Wethouders, dan is het wel moeilijk om
zo'n antwoord ernstig te nemen. Maar zelfs al waren er
geen klachten, dan is het toch logisch en economisch
verantwoord om dit werk normaal aan te besteden. Dat
in de eerste plaats. In de tweede plaats is er in totaal een
onderhoudspost van ruim 100.000.Laat men het dan
zo doen, dat het werk wordt aanbesteed in percelen en in
massa; dat is de meest economische wijze van werken en