VRIJDAG 20 JUNI 1947. 101 Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Schüller e.a.) geruime tijd zou kunnen komen tot een ontwerp van de medezeggenschap in centraal verband, de gemeentelijke verordening betreffende de medezeggenschap daarbij aange past worden, dan wel teniet gedaan worden, met overneming van het concept, door het Centraal Orgaan tot stand gebracht. Dan kan deze zaak nu in elk geval doorgaan. De organisaties hebben niet alleen het vraagstuk van de medezeggenschap aangesneden, maar wel degelijk ook dat van de reorganisatie van de gemeentelijke dienstcommissie. Daarom kan spreker niet anders doen dan zijn voorstel handhaven; spreker hoopt, dat ook de raadsleden, die aanvankelijk daartegen meenden te moeten zijn, daarvoor zullen stemmen, in het belang van de gemeente en van het gemeente-personeel, in het belang ook van de geest onder dat personeel. Het College zegt zeer goed te weten, dat het kookt en gist onder het gemeente- personeel, het weet ook zeer goed, dat het gemeentebestuur ten aanzien van de salariëring machteloos staat, omdat het van Regeringswege niet verder mag gaan; wanneer echter de organisaties het verlangen te kennen geven, dat het gemeentebestuur in gemeenschappelijk overleg moet trach ten te bereiken, waartoe het dan wel gerechtigd en in staat is, dan moet in elk geval aan dit behoorlijk verlangen door het gemeentebestuur worden voldaan, en moet men althans beginnen deze zaak in het georganiseerd overleg te bespreken. De organisaties weten zeer goed, dat het toch wel enige maan den duurt, voordat het gemeentebestuur met dergelijke zaken op de hoogte is, maar dan weten ze in elk geval, dat het gemeentebestuur bereid is, een vergadering te houden. De Wethouder heeft ook medegedeeld, dat deze zomer een aanvang zal worden gemaakt met de hergroepering van de loonklassen van de gemeente-werklieden en -ambte naren. Spreker is niet aanwezig geweest in de vergadering van 28 April 1947, maar volgens het verslag in een van de couranten van die vergadering heeft de Wethouder toen mededeelingen gedaan, welke in strijd zijn met het antwoord dat het College nu gegeven heeft, n.l. dat een hergroepering wel overwogen is, maar dat deze geen genade heeft kunnen vinden bij de hogere instanties, en moest wachten tot de volgende, algemene herziening van de lonen en salarissen. Is dit bericht in die courant juist of moet spreker zich houden aan de mededeling, die de Wethouder nu gedaan heeft? De heer Hendriks heeft een persoonlijk onderhoud met twee van de wethouders gehad, dat hem volkomen bevredigd heeft, maar wil nog even ingaan op de motie-Schüller. Spreker veronderstelt tenminste, dat het voorstel-Schüller als motie bedoeld is, gezien zijn tekst en stijl, en niet als voorstel. De heren Woudstra en Knol hebben reeds aangetoond, dat deze motie op grond van haar redactie onaanvaardbaar is, omdat ze in strijd is met het gemeenterecht. Te zeggen, dat deze redactie niet volmaakt is, en daarmede zonder meer die zaak overboord gooien, gaat spreker echter te ver. Het feit, dat de vier organisaties zich unaniem hierachter geplaatst hebben, zegt ook wel iets; spreker kan het die vakbonds bestuurders niet kwalijk nemen, dat zij van het gemeente recht niet zoveel kaas gegeten hebben, dat zij dergelijke fouten in de tekst konden ontdekken. Daarom wil spreker het voorstel-Schüller aldus amenderen, dat daaruit vervallen de woorden vanaf ,,van oordeel" tot en met de woorden „is aangegeven". Daarmede zou men ook vooruitlopen op de besprekingen, die nog plaats moeten hebben. Er is echter geen enkel bezwaar tegen, dat die besprekingen een keer plaats zullen vindende Wethouder zal daartegen ook geen bezwaar hebben. De tekst van het voorstel zou dan komen te luiden „De Raad betreurende, dat nog steeds het door de Unie van Overheidspersoneel op 19 Juli .1946 ingediende ontwerp- dienstcommissiereglement, in de Commissie van overleg niet is behandeld, nodigt Burgemeester en Wethouders uit, op korte termijn na ingewonnen advies van de Centrale commissie van overleg met voorstellen te komen tot wijziging van de artikelen 14 t/m 27 van de verordening van 17 Maart 1924, Gemeente blad No 9." Spreker hoopt, dat de heer Schüller en de Wethouder zich daarmede zullen kunnen verenigendan is men uit de impasse. De heer Goslings is door het antwoord van de heer Menken in het algemeen wel bevredigd. De heer Menken bleek het wel met spreker eens, dat de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst te veel administratief werkt en te weinig organisatorisch en centraal stimulerend zelf werkend kan optreden. Spreker begrijpt niet, hoe bij de tegenwoordige bezetting van de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezond heidsdienst de opneming van patiënten in de ziekenhuizen gecentraliseerd kan wordendan blijft het toch een administra tieve centralisatie en geen werkelijke controle en leiding. Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Goslings e.a.) Spreker is wel bevreesd, dat wanneer men in deze richting doorgaat, men te laat tot de conclusie zal komen, dat het niet alleen een quaestie van bouwen en organiseren is, maar ook van uitbreiding van de medische staf. Dat dit laatste nodig is, is spreker volkomen met de wethouder eens. Misschien bestaat er een misverstand tengevolge van de redactie van sprekers vraag om een uitbreiding van de „organisatie". Spreker heeft wel degeüjk bedoeld uitbreiding ook van de medische staf o.a. voor controle op opneming in zieken huizen en verpleeg tehuizen; daarvoor is naar zijn mening een controlerend arts nodig. Spreker heeft zelf ook altijd gedacht aan uitbreiding van het aantal artsen. Ten aanzien van de practische toepassing van dit denkbeeld is spreker echter enigszins angstig geworden, toen de Wet houder deze uitbreiding van het aantal artsen „toekomst muziek" noemde. Spreker dacht, dat misschien de salariëring van deze artsen moeilijkheden zou geven, in verband met het peil van de salarissen in het particulier bedrijf. Men kan echter hiermede toch beginnendit zijn toch bedragen, waar voor men toch wel een jong actief arts zou kunnen krijgen Men zou dit althans kunnen proberen; men kan beginnen door op de volgende begroting daarvoor een post uit te trekken en een oproeping te plaatsen. Gelukt dit niet, dan zou men misschien na verschijning van het gevraagde rapport, waarin de sociaal medische noden en de daardoor vereischte uit breiding van de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezond heidsdienst uitgewerkt worden, dispensatie kunnen krijgen van het verbod om een hoger salaris te betalen. De Wethouder heeft gezegd, dat men genoegen moest nemen met een goede Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst en dat men niet altijd een betere Gemeen telijke Geneeskundige- en Gezondheisddienst moet willen hebben. Men moet echter proberen de Gemeentelijke Genees kundige- en Gezondheidsdienst goed te maken en dan is het minimum toch wel de enkele zaken, die spreker genoemd heeft; dat is nog slechts uiterst beperkt. Spreker verzoekt dus de quaestie van de moeilijkheden bij de aanwerving van een medische staf en ook die van de eventueel onvoldoende salariëring zo krachtig mogelijk aan te pakken. Spreker is wel even bevreesd geworden, dat anders het verschil in noodzakelijk tempo misschien wel te groot zou kunnen zijn. Niet geantwoord is op sprekers vraag, of de Wethouder bereid is, alle armlastigen op te nemen in een ziekenfonds ten laste van de gemeente, dus om het volgend jaar de gemeente-artsen geheel te schrappen. De heer Menken zegt, dat op deze vraag in de Memorie van Antwoord geantwoord is. Het instituut van de gemeente artsen zal ook inderdaad vervallen. De heer Piena verklaart hoewel de redactie van het promotierapport volgens hem voor een enigszins andere uitleg vatbaar is overtuigd te zijn, dat bij de Wethouder generlei bedoeling is geweest, onjuiste inlichtingen te ver strekken; spreker wil alle karakter van beschuldiging aan zijn betoog ontnemen. De Voorzitter betreurt het, dat de heer A. van Dijk zijn uitlating niet intrekt. Hoewel de heer A. van Dijk het misschien niet zo heeft bedoeld, acht spreker een vergelijking met een systeem, dat algemeen als verachtelijk wordt beschouwd, in deze zitting niet juist. De algemene beschouwingen worden gesloten. De heer Schüller wijzigt zijn voorstel overeenkomstig de suggestie van de heer Hendriks. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Schüller zijn motie luidende „De Raad betreurende, dat nog steeds het door de Unie van Overheidspersoneel op 19 Juli 1946 ingediende Ontwerp-dienstcommissiereglement, in de commissie van Overleg niet is behandeld, van oordeel, dat het zowel van een doeltreffende exploitatie van diensten en bedrijven, als voor een goede samenwerking tussen leiding en personeel in hoge mate gewenst is, dat tot invoering van medezeggen schap wordt overgegaan, in de vorm als in genoemd dienst commissiereglement nader is aangegeven, nodigt Burgemeester en Wethouder uit, op korte termijn, na ingewonnen advies van de Centrale-Commissie-van Overleg met voorstellen te komen tot wijziging van de artikelen 14 t/m 27 van de verordening van 17 Maart 1924, Gemeente blad No. 9", heeft gewijzigd in deze zin, dat zij thans luidt: „De Raad betreurende, dat nog steeds het door de Unie van Overheidspersoneel op 19 Juli ingediende Ontwerp-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 21