100 VRIJDAG 20 JUNI 1947.
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Sehüller e.a.)
tember 1946over de positie van deze personen is dus wel
degelijk met de Directie gesproken. Tot op heden is er echter
niets veranderd.
Ook het verdere betoog van de Wethouder was zeer
zwak. De Wethouder is met geen woord ingegaan op sprekers
betoog en op de door hem genoemde feiten, b.v. dat aan het
door spreker genoemd personeel, hoewel het vanaf 1945 in
dienst is, tot op heden toe geen arbeidsovereenkomst
is uitgereikt, terwijl volgens art. 7 van het reglement de
arbeidsovereenkomst schriftelijk wordt aangegaan, in twee
voud opgemaakt en door beide partijen ondertekend; een
mondelinge arbeidsovereenkomst kan niet langer dan één
of twee maanden gelden. Deze personen hebben echter geen
contract; het gaat niet om dat boekje, maar om een contract;
hoewel die arbeiders al vanaf 1945, met hun dienst bij de
luchtbescherming mee al zeven jaren, in dienst zijn, hebben
zij tot op heden geen arbeidsovereenkomst. Bovendien wordt
volgens art. 11 bij de arbeidsovereenkomst het loon bepaald;
waar zij geen arbeidsovereenkomst hebben, kan dit nu ook
niet geschieden en wordt hun een willekeurig loon betaald;
zij worden volgens de laagste regeling betaald, hebben een
54-urige werkweek en krijgen geen vergoeding voor de over
uren. Er is ook geen reserve-personeel; bij ziekte of verlof
moeten zij voor elkaar invallen; het is voorgekomen, dat zij
een hele week lang dienst hebben moeten doen. Spreker
weet wel, dat er een voorstel van de Directie ligt om met
die personen een bepaalde overeenkomst te sluiten, maar
daar gaat het niet om; deze mensen zijn geheel rechteloos
en hebben zelfs na een dienstverband van twee jaren nog
geen schriftelijke arbeidsovereenkomst uitgereikt gekregen,
waarop zij recht hebben. Daarom dringt spreker er bij het
College op aan met deze arbeiders zo spoedig mogelijk een
arbeidsovereenkomst aan te gaan, waarin hun rechten
schriftelijk zijn vastgelegd.
Zowel de Wethouder, de heer Menken, als de heren van
Oijen en Robbers hebben in hun redevoeringen het belang
rijke feit uit het oog verloren, dat spreker niet een deel van
zijn voorstel inzake de medezeggenschap verdedigd heeft,
maar zijn gehele voorstel. Spreker heeft in zijn rede de mede
zeggenschap wel aangeroerd, maar geen principieel debat
gehouden over de wijze, waarop de medezeggenschap moet
worden toegepastspreker heeft alleen gevraagd om behande
ling in de dienstcommissie van het voorstel van de organi
saties en dat voorstel houdt meer in dan de medezeggenschap
het houdt in de reorganisatie van de dienstcommissies. Nu
zegt de heer van Oijen: dat is toch hetzelfde. Dat is niet
hetzelfde; wanneer de heer van Oijen sprekers voorstel
goed had gelezen en het reglement had nagekeken, vooral
de artikelen 14 tot en met 27, dan zou hij gezien hebben,
dat het niet gaat over de medezeggenschap, maar over de
werking en de samenstelling van die dienstcommissies; dat
is de grote fout, die de heer van Oijen maakt: sprekers voor
stel is niet analoog aan dat van de heren Wilmer en van
Oijen; dit laatste gaat alleen over de medezeggenschap,
dat van spreker heeft alleen zijdelings met de medezeggenschap
te maken, maar gaat hoofdzakelijk over de reorganisatie
van de medezeggenschap.
De heer Menken: Waarin de medezeggenschap de grootste
factor is.
De heer SehüllerWaarin de medezeggenschap naar voren
is gebracht. Spreker heeft geen boom opgezet over de mede
zeggenschap, maar alleen gesproken over het niet behandelen
in het georganiseerd overleg van de aanvrage van de orga
nisaties, waarbij hij natuurlijk heeft moeten mededelen,
wat werd gevraagd.
De Wethouder heeft gezegd, dat de besturen van de organisa
ties in strijd komen met het voornemen van het Centraal Over
leg. Juist dezer dagen heeft spreker van een lid van het Centraal
Georganiseerd Overleg, op zijn vraag, hoe de organisaties
dit voorstel bij het College hebben kunnen indienen, terwijl
dit toch in behandeling zal komen bij het Centraal Georgani
seerd Overleg, ten antwoord gehad, dat bij het Centraal
Overleg nog zoveel arbeid is te verrichten, dat men er voor
lopig nog niet aan toe is, de medezeggenschap centraal voor
te bereiden. Vandaar dat de organisaties, die dit verleden
jaar al wisten, een voorstel bij het College hebben ingediend.
De Wethouder achtte de wijze, waarop spreker deze mede
deling punt na punt heeft behandeld, onbehoorlijk. Wanneer
de Wethouder deze mededeling had gedaan in de eerste
vergadering van het georganiseerd overleg, toen door de organi
satiebestuurders gevraagd is, wanneer het Ontwerp-dienst-
commissiereglement aan de orde zou worden gesteld, hadden
de organisaties daarop kunnen ingaan, maar toen heeft de
Wethouder dat niet gezegd. Hij heeft toen alleen gezegd,
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Sehüller e.a.)
dat het nog niet in behandeling was. Dat is een onbehoorlijke
handeling tegenover de vertegenwoordigers van de orga
nisaties.
De heer Menken zegt dat de heer Sehüller zich vergist
op dit punt. In de tweede vergadering van het georganiseerd
overleg is men er weer op teruggekomen en toen is uitdruk
kelijk gezegd, dat Burgemeester en Wethouders hun stand
punt nog niet hadden bepaald en daarop dus niet konden
ingaan. De heer Sehüller was in die vergadering niet aanwezig.
De heer Sehüller zegt, dat in de notulen van de eerste ver
gadering, waar spreker wel aanwezig was, uitdrukkelijk
opgenomen staat de mededeling van de Wethouder; deze
wist op de eerste vergadering al, dat die zaak in het Centraal
Georganiseerd Overleg aan de orde zou komen en hij had
dat toen ook reeds moeten zeggen. Wanneer de Wethouder
in de tweede vergadering heeft gezegd, dat dit in overweging
was bij het College, dan had hij er bij moeten zeggen, dat
Burgemeester en Wethouders afwachten, wat in het Georgani
seerd Overleg daaromtrent naar voren zal worden gebracht.
Het is geen onbeleefdheid van spreker of van de organisaties,
maar het is een onbeleefdheid van de Wethouder tegenover
de organisaties; hij heeft deze (heel zacht uitgedrukt) niet
volledig ingelicht.
Sprekers motie betreft niet alleen de medezeggenschap;
men behoeft dus niet te debatteren over de soort van mede
zeggenschap. Het is best mogelijk, dat het gemeentebestuur
zich niet of niet volledig kan verenigen met bepaalde voor
stellen van de organisaties. Dat kan ook het punt mede
zeggenschap betreffen. Als Burgemeester en Wethouders
de medezeggenschap, welke de organisaties in dit ontwerp
voorstaan, niet wensen door te voeren, zal men door onder
handeling moeten trachten een basis te vinden, waarop
men tot overeenstemming kan komen.
De heer Wilmer merkt op, dat de heer Sehüller zich in
diens motie daarover uitspreekt; er staat namelijk: ,,in de
vorm als in genoemd dienstcommissiereglement nader is
aangegeven."
De heer Sehüller heeft in de laatste alinea van zijn motie
gezegd: „nodigt Burgemeester en Wethouders uit, op korte
termijn, na ingewonnen advies van de Centrale Commissie
van Overleg, met voorstellen te komen tot wijziging van de
artikelen enz.", dus met wijzigingen, die in de Centrale
Commissie van Overleg komen. Wanneer in de Centrale
Commissie van Overleg een compromis tussen Burgemeester
en Wethouders en de organisaties is gesloten en de Raad
kan zich niet met het voorstel van het College verenigen,
kan er in de Raad worden gedebatteerd over de medezeggen
schap, gelijk Burgemeester en Wethouders ze wensen; op
het ogenblik kan men slechts theoretiseren, maar wanneer
er concrete voorstellen zijn, kan de Raad beslissen.
Waarom hebben de organisaties zo lang gewacht en eerst
in .1947 een vraag aan het College gesteld? Zij weten heel
goed, dat, wanneer zij iets voorstellen, de zaak niet onmiddel
lijk gereed kan zijn, en ook welke moeilijkheden er ten aanzien
van de personeelsverhoudingen bestaan. Zij hebben daarom
eerst een half jaar na het doen van hun voorstel gevraagd,
hoe het stond met de voorbereiding van het concept-reglement
dienstcommissies.
Wanneer de Raad dit voorstel zou verwerpen, en het
College voert geen argumenten aan, waarom dit voorstel
van de organisaties nog niet behandeld kan worden, dan
moeten de organisatie-besturen wel aannemen, dat met deze
zaak getraineerd wordt. En dan kunnen volgens het reglement
wel vier leden een vergadering van het georganiseerd overleg
aanvragen, die dan door de voorzitter binnen vier weken
moet uitgeschreven worden, maar daartoe zullen de organi
saties niet zo gauw overgaan, omdat, wanneer belangrijke
aangelegenheden op die wijze moeten worden besproken,
al tevoren vaststaat, dat van een behoorlijk overleg geen
sprake meer is. Een afgewongen vergadering, een afgedwongen
overleg is geen overleg; dat wensen de organisaties ook niet.
Zij wensen niets liever dan in behoorlijk overleg, in goede
samenwerking en in goede harmonie met het gemeente
bestuur, in het georganiseerd overleg samen te werken,
maar dan moet het gemeentebestuur ook tonen deze samen
werking op prijs te stellen. Spreker heeft aangetoond, en staat
voor de juistheid hiervan in, dat het Centraal Orgaan zodanig
met werk overladen is, dat er voorlopig geen sprake van is,
dat men kan beginnen aan een bespreking van het ontwerp
voor de medezeggenschap, dat voor de gemeentebesturen
klaar gemaakt wordt. De organisaties weten dat en daarom
moet voorlopig maar plaatselijk een regeling getroffen worden
dan kan te zijner tijd, wanneer het centraal overleg na