98
VRIJDAG 20
JUNI 1947.
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Lombert e.a.)
Spreker hoopt, dat, ondanks het uitblijven van het ant
woord op zijn opmerking over de sloot langs de Verdamstraat,
de betrokken dienst deze zaak met ernst zal ter hand nemen.
Het is niet juist, dat spreker de Wethouder te grote activi
teit inzake de befaamde circulaire van Minister Ringers
heeft verweten; spreker is juist met de heer van Iterson
van mening, dat de Wethouder niet genoeg actief in dezen
is geweest, maar terwijl de heer van Iterson het betreurde,
dat de gemeente de circulaire niet heeft weten door te voeren,
betreurde spreker het, dat Burgemeester en Wethouders
hun bezwaren tegen deze onhoudbare circulaire niet te
bevoegder plaatse kenbaar hebben gemaakt.
In verband met het desbetreffende voorstel van mevrouw
Braggaar, vraagt spreker het College te overwegen, of het
niet mogelijk is elk Raadslid een identiteitskaart te ver
strekken, gelijk ook vroeger is geschied.
Spreker heeft zich angstvallig er van onthouden zich te
mengen in de deze keer zeer bescheiden gevoerde politieke
debatten. Nu de heer van Weizen zich zowel in eerste als
in tweede termijn gedrongen heeft gevoeld de aandacht
te vestigen op de gevaren, welke z.i. van de zijde van Amerika
dreigen, wenst spreker te verklaren, dat er niet alleen voor
Nederland, maar ook voor Europa andere gevaren dreigen,
die ook op geestelijk terrein grote afmetingen aannemen.
Wanneer de heer van Weizen dan, zonder dit echter met
zovele woorden te zeggen, wijst op de dictatuur van het
kapitaal van Amerika, dan zegt spreker, dat een even groot
gedeelte van het Nederlandse volk even beducht is, zo niet
beduchter voor de dictatuur van het proletariaat, waarvan
de infiltratie in verschillende landen van Europa een voor
bode is.
De heer van Iterson zegt, dat inderdaad zakelijke over
wegingen spreker hebben weerhouden in dit stadium over
grondpolitiek in het algemeen te spreken. Spreker acht het
juister dit vooraf in de Commissie van Fabricage te be
handelen.
Het spreekt van zelf, dat de woningbouw steeds meer
grond zal opeisen; toch handhaaft spreker zijn bezwaren
tegen de wijze, waarop deze gronden worden benut. Ook
spreker is van mening, dat in de bouwplannen meer groen
moet worden geprojecteerd. Ook spreker acht 80 woningen
per ha te veel, maar bij hem rijst de vraag of men het kan
volhouden slechts 45 woningen per ha te bouwen, zoals
thans geschiedt.
Spreker is een voorstander van permanente, goed bruik
bare woningen; een woning is nu eenmaal geen mode-artikel
en moet zeker 50 jaren mee kunnen, vooral nu de kostprijs
zo schrikbarend hoog is.
Het heeft spreker enigszins verbaasd, dat niet alleen de
heer Kortmann wijst op het tekort aan ziekenhuisruimte
en het College verzoekt in dit opzicht zo spoedig mogelijk
voorzieningen te treffen, maar dat ook de Wethouder, de
heer Menken dit tekort toegeeft en ook vergeet daaraan toe te
voegen, dat het College reeds heeft medegewerkt aan een
grote uitbreiding van de ziekenhuisruimte. Spreker doelt
hierbij op het prachtige plan tot de bouw van een nieuw
diaconessenhuis aan de Houtlaan. In het verslag over dit
plan d.d. 26 September 1946 leest spreker, dat voor de ver
wezenlijking van dit project, vervaardigd door Ir Cramer,
dank zij de grote medewerking van het gemeentebestuur,
de beschikking werd verkregen over een terrein in het ver
lengde van Houtlaan en Maredijk. De Inspecteur van de
Volksgezondheid is in overleg met de Dienst voor de Weder
opbouw om dit ontwerp op het urgentieplan geplaatst te
krijgen. Dit wil zeggen, dat wanneer de materiaalpositie
dit toelaat dit plan tot de bouw van een hyper-modern
ziekenhuis met 375 bedden verwezenlijkt zal worden. Spreker
zou het dan ook juist achten, wanneer de Raad zich met
een verzoek tot de bevoegde instanties richt om dit plan
ten spoedigste en bij voorrang te verwezenlijken.
De heer A. van Dijk zegt, dat de heer van der Kwaak zich
gegriefd gevoelt door de woorden, die spreker als inleiding
tot zijn rede bij deze algemene beschouwingen gesproken
heeft, en spreker verzocht heeft deze woorden terug te
nemen. Spreker zal de laatste zijn om, wanneer hij iemand
bewust of onbewust gegriefd heeft, die woorden niet ruiterlijk
terug te nemen, maar spreker heeft toch stellig de indruk,
dat zowel het overgrote gedeelte van het College als de
Raadsleden, die na spreker het woord gevoerd hebben, achter
sprekers woorden in het geheel niets hebben gezocht. Spreker
heeft het ook als zodanig in het geheel niet bedoeld.
De Voorzitter zegt, dat de heer van der Kwaak namens
het College van Burgemeester en Wethouders heeft gesproken.
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(A. van Dijk e.a.)
De heer A. van Dijk verklaart dan, dat hij, zij het misschien
op enigszins sarcastische wijze, uiting heeft willen geven
aan zijn gevoelen, dat het practisch voor de meeste Raads
leden onmogelijk is geweest dit is uit verschillende rede
voeringen ook wel gebleken de zaken effeetief te be
studeren. Waar spreker niet de bedoeling heeft gehad be
ledigend te zijn, heeft hij ook geen reden de door hem ge
bruikte woorden terug te nemen.
De heer van Schaik is ten aanzien van spreker enigszins
op een verkeerd spoor; spreker is noch jeugdleider, noch
onderwijzer. Voorts is spreker volgens de heer van Schaik
pessimistisch, maar de heer van Schaik beschouwe dat
als een pessimistische bui. Spreker beschouwt de zaken
enigszins realistisch; hetgeen zich na de bevrijding heeft
afgespeeld, is voor spreker in vele opzichten een teleurstelling
geweest.
Na de royale toezegging van de heer van Schaik, dat hij,
indien door de besturen van de bijzondere Hogere Burger
Scholen een verzoek om subsidie wordt gedaan, dit met
de grootst mogelijke welwillendheid zal beoordelen, is spreker
bereid zijn voorstel tot toekenning van een subsidie ad
2.500.aan deze scholen in te trekken. De indiening van
dit voorstel van spreker is echter ook weer een gevolg van de
gebrekkige voorbereiding. De rooms-katholieke Hogere
Burger School heeft wegens het feit, dat zij nu eenmaal
niet eerder een verzoek om subsidie kan indienen dan na
afsluiting van de eindrekening van het desbetreffende school
jaar, dit nog niet kunnen doen, aangezien die afrekening
met het Rijk nog niet heeft plaats gehad. Spreker neemt
echter nota van de toezegging van de Wethouder en trekt
zijn Voorstel in.
Het antwoord van de Wethouder van Fabricage op sprekers
vraag, of het gemeentebestuur bereid was de bouw van
semi-permanente woningen en van noodwoningen in over
weging te nemen, acht hij teleurstellend. Toen spreker na
de bevrijding lid werd van de Commissie van Fabricage,
heeft hij direct de mening uitgesproken dat, om aan de
ontstellende nood op dit gebied tegemoet te komen, sterk
moest worden aangepakt. Indien men bij deze naar sprekers
mening conservatieve wijze van bouwen blijft volharden,
zal de nood steeds groter worden. De moeilijkheden op het
gebied van het bouwen worden steeds groter. Hoewel de
gemeente Leiden door het oorlogsgeweld niet zo zwaar is
getroffen als andere gemeenten, dwingt die omstandigheid,
welke vooral wat de morele en zedelijke kant betreft tot
uitdrukking komt in de dramatische beslissingen, die telkens
door de Commissie voor de Huisvesting moeten worden
genomen, het gemeentebestuur de Regering er op opmerkzaam
te maken, dat andere wegen moeten worden ingeslagen om
tot een snellere voorziening in die nood te komen.
Spreker staat hierin niet alleen, want ook in de Staten-
Generaal heeft dit probleem de aandacht getrokken. Spreker
moge in dit verband verwijzen naar het voorlopig verslag
der Tweede Kamer (zie de Volkskrant van 3 Juni '47) waarin
het volgende wordt vermeld:
,,De meeste kamerleden vragen zich af, of er thans geen
aanleiding is voor de regering haar tot dusverre aangenomen
houding tegenover de noodwoningbouw te herzien."
Het is van belang, dat het College, dat uiteraard veel
meer met de betrokken autoriteiten in aanraking komt
dan de Commissie van Huisvesting, de aandacht er op
vestigt, dat de nood in Leiden na de oorlog is gestegen.
Volgens Wethouder Jongeleen zouden de kosten hoger
zijn, indien het verkeer op het kruispunt Noordeinde-Rapen
burg door een agent van politie in plaats van met behulp
van de verkeerslichten werd geregeld. Spreker, die dikwijls
dit kruispunt passeert, heeft echter bemerkt, dat, ook wanneer
de verkeerslichten worden gebruikt, een agent van politie,
die volgens zijn kentekenen tot de verkeersbrigade behoort,
daar surveilleert. Dat moet eigenlijk niet nodig zijn. Is het
wel nodig, dan kan men beter doen met de verkeerslichten
uit te schakelen.
Spreker blijft verder van oordeel, dat het College zich
met betrekking tot het pand aan de Vismarkt niet van de
zaak kan aimaken door de verklaring, dat eerst tot de restau
ratie kan worden overgegaan, zodra een normale wijze van
bouwen dat mogelijk maakt. Het kan nog wel 25 jaar duren,
eer naar het oordeel van het College of van den Dienst van
Bouw- en Woningtoezicht (het is spreker niet bekend, wie
het uitmaakt) op normale wijze kan worden gebouwd en
al die tijd worden de gedupeerden niet geholpen.
De Voorzitter constateert, dat het voorstel van de heer
A. van Dijk, luidende:
„Ondergetekende stelt voor:
1. Dat op de begroting 1947 alsnog een post worde uit-