VRIJDAG 20 JUNI 1947.
97
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Mevrouw Braggaar e.a.)
gesteld, beeft het College geen bezwaar, mits daaronder
niet begrepen werd bet bezoeken van sportwedstrijden.
Dit voorbehoud is ten aanzien van de sport- en speelterreinen
van de Sportstichting eigenlijk in strijd met het Raadsbesluit
van 20 Januari 1936, artikel 7, dat bepaalt, dat aan de leden
van de Raad, Burgemeester en Wethouders, de Directeur
der Gemeentewerken, en de door Burgemeester en Wethouders
aan te wijzen ambtenaren te allen tijde vrije toegang tot de
terreinen en inrichtingen van de Sportstichting zal worden
verleend.
De vrees van de heer Wilmer, dat bij aanneming van
spreeksters voorstel de leden van de Raad in elk bedrijf
kunnen komen, wanneer zij het willen, is ongegrond, want
zeer nadrukkelijk heeft zij verklaard, dat, wanneer het geldt
een bezoek aan een bedrijf of instelling, het betrokken lid
zich in het belang van de goede orde van te voren tot het
hoofd van dienst moet wenden.
Spreekster verzet zich absoluut tegen het denkbeeld van
de heer Woudstra, dat het alleen voor de leden van diverse
commissies van belang zou zijn. In deze gedachtengang
zouden de Raadsleden wel hun stem aan maatregelen met
betrekking tot de bedrijven mogen geven en de verantwoorde
lijkheid daarvoor moeten dragen, maar zouden zij niet in
de bedrijven zelf mogen komen.
Een Raadslid, dat aan het betrokken hoofd van dienst
toegang tot een bedrijf vraagt, zal stellig wel toegang krijgen,
maar volgens spreekster heeft ieder Raadslid recht van
toegang, omdat de Raad verantwoordelijk is voor de gang
van zaken in een bedrijf.
Na de rede van de Voorzitter was spreekster van plan
haar voorstel in te trekken; nu blijkt, dat enige leden er
anders over denken, handhaaft zij het.
De heer Knol zegt, dat de debatten over de medezeggen
schap zeer verhelderend hebben gewerkt met betrekking tot
de formulering. Op het verwijt van de heer Wilmer, dat spreker
diens motie niet met aandacht heeft gelezen, antwoordt
spreker, dat hij zich heeft gebaseerd op hetgeen op blz. 9
en 10 van het Antwoord van Burgemeester en Wethouders
is medegedeeld. Bovendien is het niet van zo groot belang,
omdat het in elk geval zeer noodzakelijk was de kwestie
principieel te stellen, al blijkt dan nu, dat volgens de tekst
van de katholieke fractie sprekers betoog niet tot haar moest
worden gericht.
Met zeer veel genoegen heeft spreker geluisterd naar de
duidelijke en logische uiteenzetting van de Wethouder van
Sociale Zaken.
Dat spreker en de zijnen ook niets moeten hebben van
een stelsel van arbeidsverhoudingen als in de vorige eeuw
bestond, behoeft spreker niet nader uiteen te zetten. Dr
Kuyper was een der eersten, zo niet de eerste, die daartegen
een fors geluid heeft doen horen. Nimmer hebben spreker
en diens geestverwanten zich verzet tegen het ingrijpen
van de overheid, wanneer dit gold de bescherming van de
economisch zwakken; zij erkennen het organisch verband
in een productie-huishouding: beide partijen moeten in
eendracht samenwerken om het productie-apparaat te vol
maken en in stand te houden. Het betoog van Wethouder
Menken, dat het oordeel van het College in zake de mede
zeggenschap insluit, heeft spreker bevredigd; ook hierin
blijkt een klaar begrip van het feit, dat diensten en bedrijven,
door de Overheid in het leven geroepen, niet zijn te ver
gelijken met private bedrijfshuishoudingenThans blijkt,
dat men de ambtenaren een adviserende taak wil toekennen
daartegen bestaat waarschijnlijk geen bezwaar. Hierover
thans echter een oordeel uit te spreken is niet mogelijk
daartoe moeten eerst de voorstellen openbaar worden gemaakt.
Vastgehouden moet echter worden aan de bijzondere positie,
waarin de Overheid als uitvoerend orgaan van een publiek
rechtelijk lichaam verkeert.
Met de formulering, welke de heer D. J. van Dijk thans
aan zijn opmerkingen over het Grondbedrijf gaf, kan spreker
accoord gaan.
Met de door de heer D. J. van Dijk ontwikkelde gedachten
omtrent de oprichting van een gemeentelijk lyceum kan
spreker niet ineens accoord gaan.
Ofschoon economische onderwerpen in de Raad niet
behandeld behoren te worden, kan spreker de daarover
gemaakte opmerkingen tot zijn spijt niet zonder meer laten
passeren, voornamelijk om legende-vorming te voorkomen.
Spreker wijst er de heer Knuttel op, dat van devaluatie in
Nederland geen sprake is; Nederland heeft nimmer gedeva
lueerd, zelfs niet in 1936; technisch is er misschien niet eens
sprake van inflatie, ofschoon dat gevaar zeker in hoge mate
aanwezig moet worden geacht. De duurte is het gevolg van
de goederenschaarstevolgens de heer Knuttel zal deze
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Knol e.a.)
duurte slechts tijdelijk zijn. Een optimistisch geluid, maar
tot op heden in strijd met de feiten. Tot nu toe is er steeds
na elke oorlog een prijsverhoging ontstaan; alleen door de
toepassing van de rationalisatie is dit misschien te keren.
Over de gehele wereld, zelfs in Zwitserland, zijn de prijzen
verbazend gestegen. Door een doelmatige arbeidsverdeling
is Nederland met al die landen onlosmakelijk verbonden.
De heer Knuttel sprak van een kapitalistische productie
wijze; liever zegt spreker: de private productiewijze. Elke
wijze van productie is kapitalistisch, aangezien kapitaal
vorming ook bij de collectivistische productiewijze plaatsvindt.
Voorts sprak de heer Knuttel tegen het loslaten van de
dividend-stop. Hierover moet spreker iets zeggen; zo niets
daartegen werd ingebracht, zou men kunnen denken: Die
kapitalisten genieten 9 over het door hen geïnvesteerde
kapitaal. Afgezien van het feit, dat het loslaten van de
dividend-stop slechts voor enkele naamloze vennootschappen
geldt b.v. niet voor maatschappijen, die herkapitalisatie
hebben toegepast en niet voor de grote groep van kleinere
naamloze vennootschappen, die er steeds buiten gevallen
zijn geeft deze opmerking aanleiding tot legende-vorming,
en dat wil spreker voorkomen. In de allereerste plaats was
het Besluit dividend-beperking een zuiver Duitse maatregel,
welke „Gleichschaltung" beoogde. Het voornaamste argument
is echter, dat men bij de berekening van de rente, die men
van zijn effecten maakt, de koers in aanmerking moet nemen.
Een aandeel Koninklijke Olie b.v., een der weinige maat
schappijen, die 9 dividend uitkeren, staat op 420 en
geeft zijn bezitter dus even 2 rente. De naamloze vennoot
schappen kunnen niet veel uitkeren, omdat de vennoot
schapsbelastingen enorm zijn gestegen, tot 30 a 55 van
de nauwkeurig vastgestelde winst. Ook de belastingen van
natuurlijke personen zijn zeer hoog. Houdt de heer Knuttel
voorts wel rekening met de kleine renteniers? Dezen hebben
het tegenwoordig bijzonder moeilijk; zij nemen niet actief
deel aan het productie-proces, maar hebben door hun zuinig
beheer bijgedragen tot de kapitaalvorming.
De heer van Weizen sprak over Marx als dè econoom.
Het philosophisch gedeelte van de leer van Marx wordt
echter slechts door zeer weinigen als juist aanvaard. Wat
diens economische theorieën betreft, het volgende: Zijn
arbeidswaardeleer is van de beroemde Ricardo. Ofschoon
in deze theorie een kern van waarheid zit, wordt ze door
de tegenwoordige economische wetenschap algemeen ver
worpen.
Enige andere z.g. economische wetten door Marx op
gesteld, zoals de Yerelendungstheorie, de Concentratie
theorie, de Accumulatietheorie en zijn Crisistheorie zijn
niet overeenkomstig de toestanden, zoals die zich in de
maatschappij hebben ontwikkeld.
De heer Lombert betreurt het, dat de brandweer-autori
teiten de Voorzitter onwaarheid hebben doen spreken;
zowel de heer Robbers als spreker hebben het feit geconsta
teerd, dat de brandweer bij de brand aan de Heerengracht
een teil met smeulende kapok in de gracht heeft gegooid,
hetgeen zeer gevaarlijk was, omdat die smeulende kapok
bleef drijven op het water en door de sterke wind over het
water verspreid werd; wanneer er baldadige jeugd was
geweest, zou die van dat ongewilde brandje plezier hebben
gehad.
Ter bestrijding van de baldadigheid van de jeugd heeft
spreker gevraagd inschakeling van het onderwijzend personeel
en zo mogelijk van mobiele politie-agenten, dus geregelde
controle door politie per rijwiel; daardoor zou veel kwaad
kunnen worden voorkomen. Uit hoofde van zijn functie bij
een woningbouw-vereniging komt spreker dikwijls in wijken,
waar wel niet alleen, maar toch ook wel enige baldadigheid
wordt gepleegd. Nu heeft spreker een sterke wisselwerking
tussen de opvoeding door de ouders en de baldadigheid
van de kinderen kunnen constateren. Wanneer spreker de
dader dan te pakken heeft en bij de moeder komt, en deze
zegt: waar bemoei je je mee, het gaat je niets aan, dan
is het hopeloos. In zulke gevallen is er bij de daarbij betrokken
ouders niets te beginnen. Wanneer men drie huizen verder
is, zegt een medelijdende vrouw, die op het hoge stemgeluid
is afgekomen: ,,Die vent zit in de Raad en denkt, dat
hij zich overal mee bemoeien mag." Dat is de wisselwerking
tussen de baldadigheid van de kinderen en de opvoeding
van de ouders. Op het ogenblik mogen de buurtverenigingen
zich in een grote mate van sympathie verheugen. Het zou
misschien niet kwaad zijn, indien de betrokken autoriteiten
zich oo s: eens tot haar wendden om de leden op het hart te
druKxen, dat deze hun maatschappelijke plicht in dit
opzicht behoren te vervullen, waardoor een grote bezuiniging
zou kunnen worden verkregen.