DONDERDAG 19 JUNI 1947.
61
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen,
(van Weizen.)
zich om 4/5 van de opbrengst der personele belasting aan
de gemeenten uit te keren. Reeds 75 jaar geleden sprak
men van de financiële nood der gemeenten. Zowel in 1892
als in 1897 vonden nooduitkeringen aan gemeenten plaats.
Gedurende tientallen van jaren heeft de regerende klasse
geen oplossing van het probleem der financiële verhouding
tussen het Rijk en de gemeenten weten te vinden. Het heeft
nooit ontbroken aan prachtige toezeggingen; zij zijn echter
nooit verwezenlijkt. Sedert de inwerkingtreding van de wet
van 15 Juli 1929 tot regeling der financiële verhouding tussen
het Rijk en de gemeenten ontvangt de gemeente een uit
kering uit het bij die wet ingestelde gemeentefonds, alsmede
gedeelte van de opbrengst der grondbelasting en de gehele
opbrengst der personele belasting. Tijdens het bestaan van het
werkloosheidssubsidiefonds zijn deze uitkeringen verminderd.
Dit laatste werd geregeld bij de wet van 4 Maart 1935.
De wijzigingswet van 1935 had voor de gemeenten ongelijke
gevolgen: verschillende gemeenten vonden er baat bij,
andere, waartoe ook Leiden behoorde, ontvingen minder
dan te voren.
Weliswaar bepaalde de wet, dat die verschillen slechts
geleidelijk zouden worden ingevoerd, door aan de gemeenten,
die verlies leden, in 1935/1936 9/10 van het verschil als
extra-uitkering te garanderen en elk volgend jaar Vio
minder. Voor de gemeenten, die volgens die wet een hogere
uitkering kregen, vond het omgekeerde plaats; in 1943/1944
zou voor de laatste keer worden bijgepast.
Van dit tienjarenplan is door de oorlog niets gekomen.
Voorts ontviel aan de gemeente ingevolge het Besluit op de
Loonbelasting een van haar belastingbronnen; daarbij werd
haar ontnomen de bevoegdheid tot het heffen van opcenten
op de gemeentefondsbelasting, en ruim een jaar later werd
de gemeente ook ontnomen de bevoegdheid tot het heffen
van opcenten op de vermogensbelasting. Ook de Personele
belasting moest het ontgelden. Verder vervielen voor de
gemeenten de opcenten op de winstbelasting, die gekomen
waren in de plaats van de opcenten op de dividend- en
tantièmebelasting 1940.
Tenslotte verdween ook de zakelijke belasting op het
bedrijf, die echter in Leiden niet bestond. Ingevoerd werd
de ondernemingsbelasting. Door het Rijk werden aan be
paalde gemeenten uitkeringen verstrekt voor 1942/1943 in
de vorm van kasvoorschotten. Daarnaast vervielen de
werkloo sheidsuitkeringen
Na de bevrijding, op 11 December 1945, heeft de toen
malige Regering-Schermerhorn, in een nota aan de Staten-
Generaal (Noodparlement), o.a. het volgende gezegd:
„De financiën der gemeenten verkeren mede tengevolge
van de oorlog in een deplorabele toestand.
Is het mitsdien uit dezen hoofde reeds noodzakelijk alles
in het werk te stellen het de gemeenten mogelijk te maken
haar huishoudingen weer zelf te financieren, ook de psy
chologische zijde van het vraagstuk van de financiering van
de gemeentelijke huishoudingen noopt daartoe
En verder:
„De moeilijkheden, welke zich bij de herziening
voordoen (zijn) zo veelomvattend, dat er niet op mag worden
gerekend, dat deze herziening op korte termijn zal zijn te
verwezenlijken".
Op 1 Februari 1946 deelde de Minister van Financiën mede,
dat de schuldenlast der gemeenten tijdens de bezetting was ge
stegen met rond 500 millioen gulden, n.l. van 2.6 milliard gulden
tot 3.1 milliard gulden. Over 1946 bedroeg het totaal der uit
gaven van de gemeenten ƒ1.205.000.000.het tekort bedroeg
ƒ201 millioen, of 1/6 der uitgaven, terwijl door het Rijk
voor 1946/1947 voor de gezamenlijke gemeenten beschik
baar is gesteld een bedrag van 85 millioen gulden.
Daarbij komt, dat er geen wettelijke regeling van de
vergoeding van oorlogsschade is, maar wel een wetsontwerp
is ingediend, waarin de boekwaarde wordt gehandhaafd.
De opdrachten, welke de Commissie-Oud bij haar installatie
heeft ontvangen, vormen voor spreker en de zijnen het
uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag, in welke
zin de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten
dient te worden gewijzigd.
De gemeente behoort in het staatsbestel een zelfstandige
plaats in te nemen, welke in de wet nauwkeurig moet worden
omschreven. Daarvoor is wijziging van de Gemeentewet,
die bijna een eeuw oud is, zeker nodig. De instelling van een
commissie ter herziening van de Gemeentewet is dan ook
dringend vereist. Op dit door de wet bepaalde terrein moet
de gemeente autonoom zijn. Het zelfbestuur moet aan de
gemeente ruimte laten om dit naar eigen inzicht uit te
oefenen in verband met de plaatselijke behoeften en mogelijk
heden. De gemeente behoort daarbij niet te worden belast
met de kosten, die verbonden zijn aan datgene, wat Rijkstaak
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen,
(van Weizen.)
is, maar waarvan een deel aan de gemeente wordt opgedragen,
omdat het plaatselijk beter uitvoerbaar is. De zorg voor
onderwijs, woningbouw enz. zal dan Rijkstaak moeten zijn
of worden. Voor zover het technisch verantwoord is, blijft
de gemeente in het bezit van haar bedrijven.
Hiermede houdt verband de vraag, waartoe de winsten,
welke door deze bedrijven worden gemaakt, mogen worden
aangewend. Deze winsten mogen niet dienen om de algemene
taak van de gemeente financieel te ondersteunen, daar zij
anders de vorm van fiscale tarieven kunnen krijgen, die een
verkapte indirecte belasting zijn. De tarieven moeten zodanig
zijn, dat ze een redelijke winst, nodig voor de versterking
en uitbreiding van het bedrijf, mogelijk maken. De bedrijfs
winst moet voor deze doeleinden worden gereserveerd, ook
om schommelingen in de tarieven te voorkomen.
De belastingen, behalve die met een plaatselijk karakter,
moeten door het Rijk worden geheven.
De inkomsten voor de gemeenten dienen als volgt ge
regeld te worden. Berekend moet worden, welk gedeelte
van het totaal der uitgaven Rijk, provincie en gemeente
elk voor zijn rekening krijgt; volgens deze maatstaf krijgt
elk zijn deel van het totaal der belastingopbrengst, d.w.z.
van het totaal van loonbelasting, inkomstenbelasting, ver
mogensbelasting, successie-belasting, omzetbelasting en ac
cijnzen. Het deel, dat Rijk, provincie en gemeente elk krijgen
toegewezen, staat dan in verband met de taak, die elk heeft
te vervullen. De gemeenten moeten dan krijgen een bepaald
percentage van de totale opbrengst der Rijksbelastingen in
haar gebied. Zodoende kunnen de gemeenten dan zelf
standig beslissen, op welke wijze zij met deze gelden haar
sociale, economische en culturele taak, binnen de door de
wet omschreven grenzen, willen vervullen.
Bij wijze van overgangsmaatregel dienen de schulden,
door de gemeenten tijdens de bezetting gemaakt, door het
Rijk te worden overgenomen.
Deze zijn in het kort de inzichten van de communisten
inzake het tot stand komen van een bevredigende regeling
op het punt van de financiële verhouding tussen Rijk en
gemeenten. Zonder radicale maatregelen is het onmogelijk
dat de gemeenten in de toekomst haar taak naar behoren
zullen vervullen. Op welke wijze zal dit nu kunnen worden
bereikt? Spreker wenst in deze omstandigheden op het
ogenblik de Raad geen uitspraak te laten doen, in de aller
eerste plaats omdat de toestand van het land op het ogenblik
zodanig is, dat het allergrootste gedeelte van de gemeenten
noodlijdend is, terwijl anderzijds men ook in de gemeenten
zelf inziet, dat deze onbevredigende toestand dringend om
een oplossing vraagt.
De wijze, waarop deze oplossing wordt tot stand gebracht,
zal eveneens van belang zijn ten aanzien van de mogelijk
heden, die zich dan voor de gemeente openen om de taken,
die haar zijn opgedragen, te vervullen. Dit houdt ten nauwste
verband met de positie, waarin het land op het ogenblik
verkeert en waarvan de gemeente Leiden in zeer sterke mate
de terugslag gevoelt. Ook het College erkent dit, waar het
in de geleidebrief (blz. 63) zegt, dat de ontwikkeling van de
financiën der gemeente voor een groot deel zal afhangen
van de economische ontwikkeling in het gehele land. Deze
economische ontwikkeling is, wat het productievermogen
betreft, volgens spreker vrij bevredigend. In bijna alle takken
van bedrijf heeft het productievermogen het voor-oorlogse
peil bereikt; in sommige takken van bedrijf is dit peil zelfs
overschreden. Het is te danken aan het feit, dat vooral het
werkende volk zijn krachten ter beschikking heeft gesteld
om het productievermogen zo snel mogelijk te herstellen.
Een van de voornaamste stellingen van de communisten
is, dat de voornaamste bron van bezit is de arbeidskracht.
De resultaten van een doelmatige aanwending van deze
arbeidskracht kunnen de economische positie van het land
versterken. Het is teleurstellend, dat de resultaten niet
worden aangewend op een wijze, die zou kunnen leiden tot
verhoging van het algemene welvaartspeil van het werkende
volk.
De wijze, waarop na de bevrijding de middelen, die Neder
land ter beschikking stonden en gesteld werden, zijn aan
gewend, heeft er toe geleid, zoals kort geleden de Regering
moest mededelen, dat de financiële positie van Nederland
zeer zorgwekkend is. In het licht van dit feit is het toch
begrijpelijk dat men twijfelt aan de mogelijkheid, dat ook
de gemeenten in staat gesteld zullen worden de haar op
gedragen taken naar behoren te vervullen. Een van de
oorzaken, tengevolge waarvan op het ogenblik voor de
gemeenten zo weinig perspectief aanwezig is voor wat betreft
de mogelijkheid om haar taak van wederopbouw en van
uitbreiding van haar sociale, culturele en economische be
moeiingen ter hand te nemen, is gelegen in de door de Regering