78 DONDERDAG 19 JUNI 1947. Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Aalders e.a.) om plaats te nemen op de Olympus van de Nederlandse Maatschappij van Letteren. Spreker is niet geheel bevredigd door hetgeen Burgemeester en Wethouders in hun antwoord zeggen omtrent het proviso risch bewoonbaar maken van woningen in de Heinsiusbuurt. De kosten daarvan mogen hoog zijn, het bouwen van nieuwe huizen is in het geheel niet te betalen. Met enige kleine voor zieningen zou misschien iets kunnen worden bereikt, al is het dan ook duur. In hun antwoord spreken Burgemeester en Wethouders van spoedige uitvoering van het weder- opbouwplan; wat bedoelen zij met „spoedige"? Spreker kan zich moeilijk voorstellen, dat de goede huizen, die nog in de Heinsiusbuurt staan, in de eerstkomende jaren zullen worden afgebroken. Indien het College bovendien zegt, dat het gebrek aan bouwmaterialen hierbij een rol speelt, slaat het wel zeer snel daarvoor op de vlucht. Wel is waar zijn er niet altijd even beste materialen beschikbaar als het hout, dat gebruikt wordt voor de genevervlonder van de Studenten sociëteit, maar toch zijn er andere materialen, waarmede deze woningen provisorisch bewoonbaar kunnen worden gemaakt. Spreker verzoekt het College dan ook, zo spoedig mogelijk met de reparatie van deze huizen te beginnen. De heer Knuttel deed het voorkomen, alsof de loon trekkers geen verhoging van inkomsten hebben verkregen, terwijl de rentetrekkers die verhoging nu wel krijgen. Spreker wil legendenvorming tegengaan en vestigt daarom de aan dacht op deze fout in de redenering van de heer Knuttel, daarmede niet willende zeggen, dat het de enige fout zou zijn. De heer Knuttel kan weten, dat de loonstop niet inhoudt, dat in het geheel geen salarissen of lonen worden verhoogd; ook nu is dit nog mogelijk, zij het na daartoe verkregen toe stemming. In vergelijking met de toestand van vóór de oorlog zijn de lonen thans aanmerkelijk verhoogd. De rente trekkers door de heer Knuttel „kapitalisten" genoemd, ofschoon tot hen ook behoren weduwen, die van hun papiertjes moeten leven zijn achteruitgegaan. Uitgelote en geconver teerde papieren konden niet altijd op voordelige wijze door andere worden vervangen. Wanneer eindelijk na enige jaren verhoging van het dividend wordt toegestaan bij maat schappijen, die daartoe in staat zijn, kan men niet zeggen, dat de rentetrekkers buitengewoon worden bevoordeeld. De heer Lombert betwijfelt, of bij de instelling van een gemeentelijke accountantsdienst het zoveel beter zal gaan met het in acht nemen van de vereiste efficiency bij de gemeentelijke diensten en bedrijven (zie blz. 3), doch zal daarop thans niet ingaan, wanneer spreker van het College de verzekering krijgt, dat deze zaak alsnog in de Raad zal komen. Die indruk krijgt spreker uit het antwoord van het College op blz. 3 inzake de bevordering van de efficiency in de gemeentelijke huishouding niet. In dit antwoord van het College wordt als het ware te kennen gegeven, dat de instelling van die gemeentelijke accountantsdienst een feit is. Wanneer nu het College toezegt, dat die zaak alsnog in de Raad zal worden besproken, zal spreker er thans van afzien daarover te spreken, want spreker heeft zeer ernstig bezwaar tegen de instelling van een gemeentelijke accountantsdienst. Naar sprekers mening zal deze geen bezuiniging, maar een zeer aanzienlijke verhoging van de kosten voor de gemeente medebrengen. Naar aanleiding van de mededeling van het College op blz. 11, dat het in zijn voornemen ligt over te gaan tot een technische herziening van de Algemene Salarisverordening aldaar wordt meer speciaal over de werklieden gesproken meent spreker te mogen aannemen, dat het wel de bedoeling zal zijn bij die technische herziening ook de ambtenaren in te sluiten. Men zal toch niet willen zeggen, dat de salarissen van de ambtenaren geen technische herziening behoeven. Spreker wijst b.v. op de salarissen van de ambtenaren van Sociale Zaken, van de Geneeskundige Armenzorg, en hoopt, dat dezen de belangstelling van het College zullen mogen genieten bij die voorgenomen technische herziening. Spreker heeft bij het hoofdstuk Volksgezondheid enige vragen gesteld over enkele nog bestaande stinksloten, welke men in deze tijd bij nieuwe bouwplannen niet meer mag verwachten (blz. 26). Spreker vindt het inderdaad erg, dat men in een betrekkelijk nieuwe wijk aan de Hoge Rijndijk achter de Rijndijkstraat nog een vieze sloot aantreft en ook nog één tussen de Kanaalstraat en de Cosijnstraat. Deze sloten verspreiden zelfs tijdens de vorstperiode in deze winter nog een kwalijke geur en bij een hevige warmte als thans heerst zal die stank nog sterker zijn. Het College antwoordt dienaangaande, dat eerst bij bebouwing van deze grond de sloot tussen Kanaalstraat en Cosijnstraat zal kunnen verdwijnen, omdat dat slootje dient voor af watering van een perceel grond aan de Verdamstraat. Is Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Lombert e.a.) hiervoor nu absoluut geen andere oplossing te vinden en zal die ongewenste toestand nu moeten voortduren totdat die grond bebouwd wordt? Er is toch wel een oplossing voor te vinden, zodat althans de bewoners daar van die onaan gename toestand worden verlost. Wat betreft de afvoer van het huishoudelijk afval en van het bedrijfsafval, bestaat er een prachtig plan, dat wanneer het eenmaal tot uitvoering zal zijn gekomen een sieraad voor Leiden zal zijn, maar ondertussen wordt nog steeds voortgezet het zeer ongewenste storten van het huisvuil op het terrein aan de Noorderstraat. Nu wordt deze ongewenste toestand van het open vervoer van het stadsvuil door de stadsgrachten toegeschreven aan het feit, dat de afdekluiken tengevolge van brandstofschaarste ontvreemd zijn, maar het ergste bezwaar is niet gelegen in het vervoer, maar in het storten van het vuil in de schuiten; daarbij waait veel stof op, dat bij westenwind, die meestal heerst, terechtkomt in de huizen aan de Maresingel. Is het nu niet mogelijk althans het storten van het huisvuil te verplaatsen naar een meer afgelegen punt in een van de uithoeken van de stad? De bewoners van die wijk zijn dan van deze plaag verlostde last, die zij van de Gasfabriek ondervinden, is al erg genoeg. Terwijl vroeger de opvatting bestond, dat alleen de be woners van de buurten van het proletariaat hun huisvuil in de grachten wierpen, zal nu ieder, die in de afgelopen winter heeft gezien, wat men in de zogenaamd betere buurten op het ijs van d§ dichtgevroren grachten deponeerde (Oude en Nieuwe Rijn), moeten erkenen, dat het treurig is gesteld met de opvatting, die men daar van de bevordering van de volksgezondheid heeft. Het is gebleken, dat de bewoners van de Hogewoerd, wier huizen een achteruitgang op de Nieuwe Rijn hebben, hierin alles werpen, wat zij kwijt willen zijn. Indien de bewoners aan een vriendelijk verzoek van het gemeentebestuur om dit na te laten niet willen voldoen, zal daartegen op minder zachtzinnige wijze opgetreden dienen te worden. Personen in overheidsdienst hebben daarbij een voorbeeld te geven. Nog altijd vegen de brugwachters bij bet schoonmaken van de bruggen, ook al zijn deze nog zo smerig, al het vuil in de grachten; bij de laatste brand aan de Herengracht wierpen de brandweerlieden smeulende kapok, door hen naar buiten gesleept, in de gracht. Dergelijke dingen dienen niet meer te geschieden. Spreker betreurt het, dat het gemeentebestuur geen stelling heeft genomen tegen de houding van de Regering in zake de circulaire over de onderhoudskosten van de woningwetwoningen, welke circulaire één van de meest reactionnaire is, die men ooit heeft uitgevaardigd. Spreker kan zich moeilijk voorstellen, dat de betrokken Minister zelf voor deze circulaire aansprakelijk kan worden gesteld. De ambtenaar, die haar samenstelde, heeft blijk gegeven absoluut niet te weten, wat op het terrein van de woningbouw nodig en gewenst is; ze is niet uitvoerbaar, tenzij men de schromelijke onbillijkheid begaat van het onverwacht en onbillijk verhogen van de huur voor enige bewoners. Ze zal tenslotte een groot nadeel voor de woningen van de woning bouwverenigingen betekenen. De woningbouwverenigingen hebben niet alleen tot taak, aan de Leidse burgers woon gelegenheid te verschaffen; zij hebben gelukkig een gezonder opvatting van haar taak; men moet haar bezit eigenlijk beschouwen als een nationaal bezit en het is haar taak die taak vervullen zij ook op voldoende wijze te zorgen, dat die woningen zolang mogelijk in een goede toestand blijven. Dit zou niet gebeuren wanneer deze dwaze circulaire van de Minister tot uitvoering was gebracht. Spreker is geen voorstander van requestreren aan het Rijk wanneer het niet betreft gemeentebelangen, maar hier betreft het wel degelijk een gemeentebelang en spreker zou het beter geacht hebben, wanneer het College zijn bezwaren tegen uitvoering van deze circulaire ter kennis van de Minister had gebracht. Nu antwoordt het College, dat het niets heeft gedaan in dit opzicht omdat het meende, dat die circulaire was in getrokken. De Wethouder zal hebben zitten te wachten op intrekking van die circulaire, welke intrekking maar niet kwam. De gezamenlijke woningbouwverenigingen hebben besloten die circulaire niet uit te voeren; deze circulaire zou best ontsproten kunnen zijn aan het brein van een huis eigenaar, maar dan één in de meest ongunstige zin van het woord, die alleen maar zoveel mogelijk uit zijn huizenbezit wil halen. De heer Riemens acht het antwoord van het College inzake de stichting van een land- en tuinbouwschool in Leiden zeer bevredigend, in deze zin, dat spreker geconstateerd heeft, dat het College dit denkbeeld warm steunt, maar anderzijds is dit antwoord zeer onbevredigend, waar het College mededeelt, dat het het mogelijke heeft gedaan om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 20