DONDEKDAG 19 JUNI 1947. 71
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Knuttel.)
dat zal weinig helpen, wanneer de goede wil van het College
vervolgens geremd wordt door de politieke partij, waartoe
de leden van het College behoren.
Bij de tegenwoordige financiële verhouding tussen Bijk
en gemeenten, maar zeker ook in de toekomst, wanneer de
gemeente grotendeels moet leven van het percentage der
inkomsten, haar door het Bijk toegestaan, is de gemeente
zeer afhankelijk van het Bijk, en wanneer daar dan een
toestand bereikt is, die een aardig eindje in de richting van
het bankroet gaat, dan zal toch heel wat verzet van het
College, ook tegen de politiek van zijn partijen zelf, nodig
zijn om de verbeteringen, die nodig zijn, tot stand te brengen.
Het standpunt van de heer D. J. van Dijk, dat bij de
opbouw de opvoeding primair is, acht spreker zeer gevaarlijk.
Spreker zou het niet gevaarlijk vinden, wanneer men alleen
te maken had met de Leidse Baad. Inderdaad is de ver
deling van de verschillende taken tussen Bijk en gemeenten
van die aard, dat een van de ruimste gebieden van mogelijk
heden voor de gemeente in die opvoeding ligt. Dat bij de
gemeenten die opvoeding dus op de eerste plaats staat zou
spreker in de practijk kunnen billijken, maar spreker acht
het uiterst gevaarlijk daarvan een soort theorie te maken.
Dit zou er toe leiden, dat de arbeiders, wien in de bezettingstijd
een rechtvaardiger maatschappij voorgespiegeld was, waarin
hun medezeggenschap aanzienlijk groter zou worden en
zich niet tot het middel van verkiezingen zou beperken,
thans gelukkig gemaakt worden door opvoeding. Br schuilt
ook in het primair stellen van de opvoeding een zeer
groot misverstand. De opvoeding is niet al blijft ook
daarbij de verhouding kip-ei altijd in zekere mate bestaan
primair de oorzaak van maatschappelijke wantoestanden;
doordat de maatschappij is, zoals ze thans is, schept de
opvoeding de verschillende menselijke zwakten, moedigt ze
deze althans sterk aan. Wat helpt het organiseren van een
grootscheepse opvoeding tot burgerzin, wanneer de kapitalis
tische productie om winst de mens in de practijk van het
leven voortdurend dwingt het standpunt in te nemen van
„ieder voor zich en God voor ons allen" of „ieder voor zich
en de duivel hale de rest"? Men komt dan met de opvoeding
niet veel verder.
De mens is het product van de maatschappij, waarin
hij leeft. Zolang men schroomt te doen, wat het eerst behoort
te gebeuren, namelijk de macht van het kapitaal aantasten
en de productie om winst vervangen door productie naar
behoefte, zal men steeds met de ene hand afbreken, wat
men met de andere hand opbouwt. Spreker wil hiermede
niet bij voorbaat een domper zetten op pogingen tot
opvoeding. Alle instituten, die tot dat doel worden ge
schapen, zullen al is het op nog zo kleine schaal, hun
winsten afwerpen en zullen, wanneer betere maat
schappelijke verhoudingen zich ontwikkelen, overgenomen,
voortgezet en gebruikt kunnen worden.
Spreker zal zich niet begeven in een beschouwing van de
landspolitiek, maar acht het gewenst er op te wijzen, dat in
dezelfde tijd, waarin een loonstop voor de arbeiders wordt be
volen, de dividendmogelijkheden van 6 tot 9 worden verhoogd
en dat, terwijl de meeste bladen blaken van verontwaardiging,
wanneer ergens doordat er werkelijk onhoudbare toestanden
voor de arbeiders ontstaan, eindelijk een staking uitbreekt,
de Begering uitgaat van het standpunt, dat de kapitalisten
natuurlijk staken, indien hun niet een hoog winstpercentage
wordt verzekerd.
Wanneer men niet begint met de uitschakeling van het
concurrentiestelsel en niet komt tot de werkelijk algemene
samenwerking, wanneer de arbeiders, op wie voortdurend
een beroep wordt gedaan, maar die hun eigen medezeggen
schap nog nergens noemenswaard hebben zien vergroten,
er zoveel mogelijk buiten worden gehouden en als een a priori
onderliggende klasse onder druk blijven staan, zal de op
voeding niet heel veel helpen.
Thans een enigszins persoonlijk woord tot de heer Woudstra.
Spreker heeft herhaaldelijk, en thans ook weer, bemerkt,
dat deze steeds alle verhoudingen tot juridische verhoudingen
tracht terug te brengen; de heer Woudstra vindt alles goed
als het juridisch maar verantwoord is. Dat er een levens-
practijk is, die zwaarder moet wegen dan de juridische zaken,
schijnt niet tot hem door te dringen. Spreker houdt de heer
Woudstra twee klassieke uitspraken voor, n.l. eerst deze:
pereat mundus, fiat justitia, laat de wereld vergaan, als het
recht zijn loop maar heeft, en vervolgens deze: summum jus,
summa injuria, het hoogste recht is tevens het grootste
onrecht. Het zou voor de heer Woudstra werkelijk goed zijn,
wanneer hij deze uitspraken eens ter harte nam.
Spreker is het volkomen met mevrouw Braggaar eens,
wat betreft het recht van de gehuwde vrouw op ambtelijke
betrekkingen, doch acht haar betoog op enkele punten nog
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Knuttel e.a.)
wel voor aanvulling vatbaar. Zo acht spreker het wel eigen
aardig dat degenen, die bij elke Overheidsbemoeiing met
het heil van kinderen pal staan voor de rechten van het
gezin, waaraan geen afbreuk mag worden gedaan, dit plegen
te doen met een beroep op de persoonlijke vrijheid, en dat
juist dezen aan de vrijheid van de ouders ten aanzien van
de wijze, waarop zij in de behoeften van hun gezin willen
voorzien de grootste belemmeringen in de weg leggen. Zelfs
wanneer de ouders in verschillende opzichten de belangen
van hun kinderen verwaarlozen, zijn zij zeer huiverig voor
elk ingrijpen van de Overheid, waardoor deze zich in de
plaats van die ouders wil stellen. Maar wanneer het dan
gaat om de vrijheid van de ouders ten aanzien van de wijze,
waarop zij in het levensonderhoud van hun gezin willen
voorzien, zien zij er geen bezwaar in die persoonlijke vrijheid
te belemmeren, van welke vrijheid zij zulke voorstanders zijn.
Een tweede aanvulling, die spreker wenst is deze, dat men
niet alleen ter wille van die vrouwen voor haar het recht
moet vragen om te blijven arbeiden.
Er is trouwens geen enkele bepaling, die het ontslag van
de man eist wanneer hij trouwt; wanneer men zich stelt
zuiver op het standpunt van het abstract recht, staat dit gelijk.
Maar het ontslag is ook in strijd met het algemeen belang.
Door deze maatregel kunnen belangrijke krachten voor de
opbouw worden uitgeschakeld. Dat geldt op het ogenblik
zeker vooral bij het onderwijs, waar het aantal leerkrachten
veel te wensen overlaat, in welke behoefte zeker in een reeks
van jaren niet zal zijn te voorzien, vooral ook in verband
met het sterk stijgende geboortecijfer. Niet alleen het particu
liere recht van de hierbij betrokken vrouwen, maar ook het
openbaar belang eist, dat aan deze uitsluiting spoedig een
einde komt en dat het College niet verzuimt, daarop bij alle
mogelijke gelegenheden de nadruk te leggen.
Spreker sluit zich aan bij de opmerkingen, welke mevrouw
Braggaar over de gemeentelijke zorg voor een goede crèche
heeft gemaakt. Leiden is echter te uitgestrekt dan dat één
crèche in het midden van de stad in de behoefte zou kunnen
voorzien. De ouders zouden met het brengen en halen van de
kinderen te veel kostbare tijd verliezen. Er zullen dus enige
kleine gelegenheden op verschillende punten van de stad in
plaats van een centrale gelegenheid moeten worden gemaakt.
Een zeer effectief middel (mits met beleid toegepast),
waaromtrent spreker twijfelt, of het wel wordt gebruikt,
ter bestrijding van de baldadigheid van de jeugd is volgens
spreker het aan de ouders aanbieden van de rekening voor
het herstel der aangerichte schade. De ouders hebben dan
direct belang bij het tegengaan van de baldadigheid. Wel
is waar zal slechts in een beperkt aantal gevallen kunnen
worden geconstateerd, wie de daders zijn, maar het aldus
optreden in dat beperkte aantal gevallen zal zijn uitwerking
hebben. Vele kinderen zullen daardoor de ernst van de zaak
gaan begrijpen. Het middel moet met beleid worden toegepast,
omdat er onvermogende ouders zullen zijn, die werkelijk
geen schuld hebben en bij wie heel veel kan worden bereikt
door met hen te praten.
Met de antwoorden van het College op de vragen omtrent
de openbare zedelijkheid kan spreker zich verenigen, al
had hij gewild, dat het zwemmen in de binnenwateren
duidelijker om hygiënische redenen was afgekeurd.
Een opmerking van meerdere leden vindt spreker echter
heel merkwaardig. Blijkens het algemeen verslag keurden
deze leden het af, dat op een sportterrein aan de Burggraven-
laan aan sport wordt gedaan door personen van verschillend
geslacht, die daarbij gekleed zijn in een badcostuum, zulks
nog wel in georganiseerd verband. Het „nog wel" zou spreker
willen vervangen door „wel is waar"; hij acht het namelijk
eerder een verzachtende dan een verzwarende omstandigheid.
Wanneer men zo iets in deze tijd leest, staat men zeer verbaasd.
Moeten dan balspelen aan het strand ook verboden worden?
Is het denkbaar dat zoiets in andere landen, b.v. in België,
Frankrijk, Zweden, Noorwegen en Denemarken, verboden
zou worden? Hier spreken de opvattingen van de moderne
hygiëne zeer in het voordeel van de bedrijvers hiervan.
Wil men zich niet onsterfelijk belachelijk maken, dan moet
men zich niet met dergelijke dingen inlaten.
De heer Schüller vestigt de aandacht op de zeer belangrijke
verklaring, hedenmiddag door de heer van Weizen als leider
van de communistische fractie afgelegd, waarbij hij, in
tegenstelling met het vroeger door die fractie ingenomen
standpunt, mededeelde, dat hij de fractie van de Partij
van de Arbeid niet zou verwijten, dat deze wethouderszetels
had aanvaard. Spreker heeft met zeer veel belangstelling
van deze verandering in de communistische politiek en
tactiek kennis genomen en neemt daarvan dankbaar nota.
Inzake het vervoer van materialen van de gemeente in