DONDERDAG
19 JUNI 1947.
69
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Knol e.a.)
1. De brief van Notaris Coebergh van 27 Mei 1940 bad
alleen betrekking op inzage van statuten en opgave van
namen van bestuurders, die in rechte konden optreden.
2. De gemeente vroeg op 12 Juni 1940 de conceptacte
van overdracht.
3. Alle toestemmingen krachtens de wet waren gegeven.
4. Tekening, bestek en voorwaarden waren geheel gereed.
5. Een en ander was, nadat aan wensen tot wijziging was
tegemoetgekomen, goedgekeurd door de Inspecteur van het
Lager Onderwijs.
Gaat het nu aan, is het billijk, niet geheel de toestand
te doen herleven als vóór het schrijven van Burgemeester
en Wethouders van 3 Maart 1941, waarbij deze van hogerhand
werden gedwongen de zaak ongedaan te maken?
Hiervoor is te meer reden, waar het besluit zelf de nietig
heid van een tot stand gekomen grondaankoop bij raads
besluit niet inhield, maar dit het geval was naar het oordeel
van de Secretaris-Generaal van het Departement van Onder
wijs, Wetenschap en Kuituurbescherming. En men weet wie
en wat deze functionaris was. Het was de heer van Dam
en deze gaf o.m. de besturen en hoofden van onderwijs
instellingen opdracht, om, wanneer er op hun school wat
gebeurde (b.v. een leerling uitte zich beledigend ten opzichte
van de bezetter, of hij was in het bezit van voor deze minder
gunstige geschriften), hem, de Duitse autoriteiten en de
Inspecteur van het Onderwijs daarvan in kennis te stellen;
wanneer men dat niet deed, zou dat en dat gebeuren. Niemand
van de leiders van een school behoudens enige onbetrouw
bare elementen of N.S.B.ers heeft zich van het bevel iets
aangetrokken, zij het met groot gevaar voor zich zelf. Spreker
acht het dus niet juist zich op diens interpretatie te beroepen;
deze uitlegging staat ook niet in art. 7 van het besluit te
lezen. Een bijzonderheid van dit besluit is nog, dat dit geen
verordening is, maar een besluit, geplaatst in de Staats
courant. De lijsten A, B en C van het Londense Besluit van
17 September 1944 (Besluit Bezettingsmaatregelen) hebben
echter betrekking op die, geplaatst in het Verordeningenblad.
Hieruit volgt, dat krachtens artikel 15, eerste lid, van dit
Besluit deze maatregel is geschorst. Hoe een en ander ook
zij: het ingrijpen is en was onrechtmatig. Moet dit niet
worden hersteld, zo vraagt spreker het College?
De heer Smit zegt, dat de mededeling van het College
op blz. 26, dat plannen tot uitbreiding van het aantal sport
velden en tot verbetering van de bestaande in overweging
zijn en te zijner tijd bij de Raad aanhangig zullen worden
gemaakt, op zich zelf zeer bevredigend is en dat de Raad
daarmede genoegen zou kunnen nemen, wanneer „te zijner
tijd" zou kunnen worden veranderd in „binnen een bepaalde
tijd"; dan zou men weten waaraan men toe is. Spreker
geeft uiting aan zijn waardering voor hetgeen na de bevrijding
gedaan is ten aanzien van de uitbreiding van het aantal
sportvelden. Dit is echter nog zeer onvoldoende, gelet op
het grote gebrek aan sportvelden dat bestaat. Men heeft
over het algemeen wel plannen gemaakt, maar geen sport
velden; dat kon ook niet anders, gezien de tegenwoordige
omstandigheden. Wat gedaan is, is te betrekkelijk geweest.
Men heeft het gevoel, dat alles, wat op het ogenblik is
tot stand gebracht, kan worden opgeruimd; het is alles te
vlak; het is niet afgemaakt. Op een bepaald terrein aan de
Haagweg zijn geen kleedhuisjes geplaatst; er is geen af
scheiding en geen toezicht. Men krijgt de indruk, dat het
later zal worden gebruikt voor de volkshuisvesting.
Op het ogenblik maken 25 voetbalverenigingen met 95
elftallen gebruik van de gemeentelijke terreinen; zij be
schikken over 10 velden. Sommige velden zijn door de over
bezetting zo slecht, dat het niet de moeite loont er op te
spelen; zij worden dikwijls afgekeurd.
Vijf korfbalverenigingen met 34 twaalftallen beschikken
over 4 velden.
Twee hockey-verenigingen met 8 elftallen beschikken
over 2 velden, waarvan één in particulier bezit is.
Yoor 3 handbalverenigingen met 8 elftallen zijn geen
velden beschikbaar, want de gemeente heeft maar 16 ter
reinen, waarvan in de zomer ook wordt gebruik gemaakt
door 9 jeugdorganisaties, 3 gymnastiekverenigingen en 1
kaatsclub. Het is begrijpelijk, dat op sommige plaatsen geen
sprietje gras groeit en van reparatie van de terreinen geen
sprake is. Er is met de Sportstichting over gesproken en
volgens de deskundigen is het nodig, wil men enigszins in
het tekort voorzien, dat aangelegd worden 10 voetbalvelden,
3 korfbalvelden, 2 hockeyvelden en 2 handbalvelden. In de
eerste tijd zou men met deze velden kunnen volstaan, ware
het niet, dat er grotere plannen bestonden. In de eerste
plaats is nodig, dat op de bestaande terreinen, die in een
behoorlijke staat dienen te worden gebracht, kleedgelegen-
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Smit e.a.)
heden en toiletten worden geplaatst; de afzetting en het
toezicht dienen behoorlijk te zijn. Hieraan mankeert nog
heel veel op het representatieve veld aan de Zoeterwoudse-
singel. In eerste instantie zou men het liefst 20 sportvelden
willen hebben. In Leiden bestaat echter ook behoefte aan
een terrein, waar men 10.000 bezoekers kan ontvangen op
hoogtijdagen voor de sport. Thans wordt het publiek op
sommige plaatsen samengeperst; men zal zich stellig her
inneren, welk een ongelofelijk grote mensenmassa 5 Mei j.l.
in de Leidse Hout werd gestuwd.
Bij de organisatie hiervan moet men er van uitgaan,
dat zoiets niet in één keer kan worden klaar gemaakt, maar
dan moet men proberen het in verschillende étappes te
bereiken. In Haarlem doet men dit anders; daar heeft men
een bepaald object klaar gemaakt; men legt daar sport
velden aan en doet aan de verenigingen voorstellen om de
opstallen voor haar rekening te nemen. Dit is een goede
regeling, ook omdat de verenigingen dan begrip krijgen,
dat zij voor hetgeen zij willen bereiken, offers moeten brengen.
De heer Jongeleen Dat moet je ze in Leiden eens zeggen.
De heer Smit zegt, dat dit in Leiden zeker gezegd moet
worden. Spreker heeft het gevoel, dat er verenigingen zijn,
die dik in de duiten zitten, maar die afwachten totdat de
gemeente zo goed wil zijn, haar een groot object te geven.
Men zit echter te snakken niet alleen naar voetbalvelden,
maar ook naar een eerste klasser. Het gemeentebestuur zou
echter goed doen het voorbeeld van Haarlem te volgen en
een groot object ter hand te nemen.
Spreker is zich bewust van de grote moeilijkheden waarin
de gemeente zich bevindt; men moet zich echter eens van
de oorlog losmaken. Spreker doet een beroep op het College
om voor de moeilijkheden op sportgebied een open oog te
hebben en te zijner tijd met plannen te komen, al hopen
honderden sportvrienden dat dit „te zijner tijd" niet te lang
op zich zal laten wachten.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van orde van de heren van Iterson, Hendriks en Woudstra,
luidende
„De Raad verzoekt de Voorzitter, het rookverbod voor
de Raadzaal op te heffen gedurende de avondzittingen
voor de behandeling van de begroting".
De heer Jongeleen moet zeer tot zijn leedwezen büjven
bij zijn standpunt ten aanzien van het rookverbod in deze
zaal. Hoewel spreker zelf niet rookt, is hij niet tegen het
roken, maar desondanks dringt hij er toch met klem op aan,
met het oog op het karakter van de Raadzaal, hier niet te
roken. Spreker dringt er ook bij de Raadsleden, die roken, op
aan dit kleine offer in het belang van deze mooie zaal te
brengen.
De heer Sehüller gaat uit van de gedachte, dat het huis
hem en hij niet het huis moet dienen. De aankleding van
de zaal is ongeschikt, wanneer daarin niet kan worden gerookt.
Ook in de voormalige Raadzaal, waarvan de wanden met
tapijten waren bedekt, werd gerookt. Naar sprekers mening
zal het roken geen nadelige gevolgen voor de Raadzaal
hebben en aan het aanzien van de Raad niet tekort doen.
Mevrouw Braggaar, hoewel zelf geen rookster zijnde, kan
er geen bezwaar tegen hebben, dat in de avondzitting van
de Raad wordt gerookt. Het zal zelfs in het belang van de
besprekingen zijn, daar anders de leden, die wel behoefte
aan roken hebben, zich naar de koffiekamer begeven.
Het is echter nodig, dat men door middel van asbakjes
en op andere wijze zorgt, dat de zaal niet door het roken
wordt verontreinigd.
Het voorstel van de heer van Iterson c.s. wordt aan
genomen met 20 tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen: de heer Woudstra, mevrouw van Staveren,
de heren van der Kwaak, Menken, Wilmer, Hendriks, Keij,
Perquin, mevrouw Braggaar, de heren Knol, Robbers, Stolp,
Ligtvoet, Cats, Sehüller, van Weizen, Lombert, van Iterson,
Piena en Aalders.
Tegen stemmende heren Knetsch, Balkestein, van Schaik,
Jongeleen, D. J. van Dijk, Smit, Riemens en mevrouwVijlbrief.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te 8 uur.