MAANDAG 28 APRIL 1947. 45 Adres gemeente-ambtenaren en -werklieden inzake (Voorzitter e.a.) de salariëering. De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde het verzoek van ambtenaren en werklieden van de gemeente Leiden inzake de salariëering. De heer Menken herinnert den Raad aan het, op voorstel van het College in de vergadering van 3 Maart j.l. genomen, besluit tot toekenning van een tijdelijke toelage van 10 van de bruto wedden. Het voorstel was in het georganiseerd overleg besproken, maar toen reeds bestond de vrees, dat het door de hoogere autoriteiten niet zou worden goedge keurd. Het was het gemeentebestuur namelijk bekend, dat bij de betrokken instanties van provincie en Rijk bezwaren bestonden tegen het z.g.n. doorstooten van het Rijksplafond. Bij het overleg en de besprekingen met de hoogere instanties is gebleken, dat het bij de eene wel en bij de andere absoluut niet zou gelukken goedkeuring te verkrijgen voor het door stooten van het Rijksplafond door enkele groepen van werk lieden. De Regeering is er absoluut tegen; men trekt zich er in het huidige stadium niets van aan, dat de verhoudingen bij de gemeente eenigszins anders zijn dan die bij het Rijk. Men houdt zich zeer stevig vast aan datgene, wat de Regeering blijkbaar heeft voorgeschreven. Men toetst alles aan de normen van het Rijkspersoneel en voor een oplossing als men zich in Leiden had gedacht is geen goedkeuring te verkrijgen. Intusschen had het gemeentebestuur gehoopt, dat men deze kleine verhooging wel zou toestaan. Sommige gemeentebesturen hebben niet voorzichtigheids halve hier en daar hun licht opgestoken, alvorens in December van verleden jaar tot de uitkeering over te gaan. Het psycho logisch slechte resultaat is, dat in sommige gemeenten be dragen van 60.70.en 80.moeten worden terug betaald, hetgeen voor hen, die een klein salaris hebben, zeer funest is. Spreker verheugt er zich over, dat men in Leiden niet dien kant is opgegaan, maar zich met het voorschot van verleden jaar min of meer veilig heeft gesteld. Gebleken is, dat het Rijk er geen bezwaar tegen heeft, den ambtenaren de gevraagde 10 toe te kennen, omdat de salarissen van de Leidsche ambtenaren zoodanig zijn, dat dit veilig kan ge schieden. Een verhooging voor enkele groepen van werk lieden heeft het College er echter niet door kunnen krijgen, hetgeen het destijds reeds vreesde. Nu zou men natuurlijk andere maatregelen hebben kunnen verzinnen, b.v. door een gemiddeld percentage te nemen, maar het College achtte het echter beter om, waar de mogelijkheid daartoe geboden wordt, in elk geval de loonen van de werklieden te laten oploopen tot hetgeen bereikbaar is, n.l. het Rijksplafond. Aan de ambtenaren kan over de geheele lijn een verhooging van 10 worden toegekend; aan de werklieden echter kan, wanneer men tot het Rijksplafond gaat, niet meer worden toegekend in de verschillende loongroepen, en dan nog gelet op het maximum in die loongroepen, dan een verhooging van 0.40 tot 1.15 per week. Yoor de betrokken groepen werklieden is dit inderdaad een minder prettige mededeeling, maar het College heeft getracht te bereiken, wat in dit verband te verkrijgen was, zoodat de gemeente niet voor de onprettige noodzakelijkheid zou staan om groote bedragen terug te vorderen. In dit verband is van belang, dat de gemeente onmiddellijk kan invoeren den Rijkskindertoeslag. In het grondloon zat in Leiden voor de eerste twee kinderen een toeslag; wanneer men dit standpunt verlaat, zal aan de werklieden voor de eerste twee kinderen nog resp. 1.15 tot 2.30 toeslag per week kunnen worden toegekend. Yoor de ambtenaren geldt hetzelfde. Teneinde ambtenaren en werklieden zoo spoedig mogelijk in het bezit te stellen van het hun toekomende, acht het College het gewenscht, dat de Raad aan Burgemeester en Wethouders machtiging verleent om de aan de ambtenaren en werklieden toekomende verhooging uit te keeren, bij wijze van voorschot, zoodat in de eerstvolgende raadsvergadering een definitieve verordening kan worden vastgesteld, waarbij voor Leiden de Rijkskindertoeslagregeling wordt ingevoerd. De ambtenaren krijgen dus een verhooging van 10 plus hoogeren kindertoeslag. Aan de werklieden zal verhooging ook worden toegekend, doch voor hen varieert deze van 0.40 tot 1.15, tot het maximum van de verschillende loon groepen, plus den hoogeren kindertoeslag. Op deze gronden stellen Burgemeester en Wethouders het volgende voor: ,,De Raad besluit, zulks in afwachting van een terzake definitief vast te stellen Raadsbesluit, Burgemeester en Wethouders te machtigen op de aan het gemeentepersoneel per 1 October 1946 toe te kennen salarisverbetering op grond van het Koninklijk Besluit van 14 December 1946 (No. G.362) en de circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken Adres gemeente-ambtenaren en -werklieden inzake (Menken e.a.) de salariëeringe.a. d.d. 10 December 1946 No. 25. 158/G, terzake een voorschot te verleenen op de navolgende basis: a. aan de werklieden der gemeente wordt een weekloon uitgekeerd, dat gelijk is aan dat van de rijkswerklieden; b. aan de ambtenaren der gemeente wordt de 10 tijde lijke toelage uitgekeerd, als bedoeld in het raadsbesluit van 3 Maart 1947; c. aan het geheele personeel wordt een kindertoeslag uitgekeerd op basis van de kindertoeslagregeling voor het rijkspersoneel." De heer Schüller dankt den Wethouder voor diens uiteen zetting. Spreker zal gaarne vernemen, wie onder de ver hooging van 0.40 tot 1.15 zullen vallen. Het College zegt in zijn voorstel, dat de loonen van de Rijkswerklieden zullen worden betaald. Men zou daarbij dan rekening moeten houden met de omstandigheid, dat bij het Rijk de vaklieden zijn opgenomen in loongroep 4, terwijl bij de gemeente tal van vaklieden behooren tot loongroep 3. Spreker vermoedt, dat op de laagste loonen de kleinste toeslagen zullen worden gegeven. De heer Wilmer geeft den Raad in overweging het voorstel van den Voorzitter aan te nemen. Indien de Raad het prae- advies van het College voor zich heeft, kunnen zij, die be zwaren hebben, amendementen indienen. De heer Kortmann vraagt, of de kindertoeslag met terug werkende kracht wordt toegekend. De heer Schüller zegt naar aanleiding van de opmerking van den heer Wilmer er direct voor te zijn, dat de achterstal lige loonen worden uitbetaald. Indien echter het voorstel ongewijzigd wordt aangenomen, zullen de werklieden verlan gen, dat men hen naar de 4e loongroep betaalt. De heer Menken zegt, dat de opmerking van den heer Schüller, dat een overgang van de vakheden van de derde naar de vierde loonklasse zal moeten plaats vinden, onjuist is. Spreker heeft uitdrukkelijk gezegd, dat de moeilijkheid juist was, dat men van geen enkel gemeentebestuur, en ook van Leiden niet, accepteerde een hergroepeering van de categoriëen werklieden. Het Rijk stelde zich daarbij op het standpunt, dat men destijds maar een andere indeeling had moeten maken en dat de gemeenten, wanneer zij in den loop van het jaar aan de definitieve herziening van de salaris regeling komen, een nieuwe indeeling in loongroepen kunnen maken, doch dat thans geen verschuivingen kunnen plaats hebben. Het Rijk houdt daaraan angstvallig vast. De heer van Weizen zegt, dat bij deze regeling niet eens de plooien gladgestreken worden. De heer Menken zegt, dat het College dit geprobeerd heeft, maar het niet gedaan heeft kunnen krijgen. Andere gemeenten, die ook gedacht hadden de plooien glad te kunnen strijken, zien zich thans verplicht, haar personeel groote bedragen, te laten terugbetalen. De plooien zijn op het oogenblik niet glad te strijken. Het Rijk houdt er aan vast, dat dit bij de algemeene herziening der salarissen moet geschieden en dat dit nu niet mag gebeuren. De heer Schüller vraagt wie in aanmerking komen voor een verhooging met f 0.40 tot 1.15. De heer Menken zegt, dat de verhooging ongeveer zal bedragen voor loongroep 1 0.300.40 voor loongroep 2 0.450.65 voor loongroep 3 0.500.70 voor loongroep 4 0.600.75 voor loongroep 5 0.901.15 voor loongroep 6 0.70ƒ0.90 Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van de gevraagde machtiging aan het College van Burge meester en Wethouders, in afwachting van een definitief Raadsbesluit, besloten. De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde de beslissing omtrent de wijze van behandeling van de motie van orde van de heeren Wilmer en van Oijen betreffende de invoering van medezeggenschap voor het personeel bij de gemeentelijke takken van dienst.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 9