MAANDAG 28 APRIL 1947.
43
Aanschaffing van twee verwarmingsketels voor het
(Voorzitter e.a.) gesticht „Endegeest"; e.a.
Directeur opdracht gegeven op dit punt een voorziening te
treffen en aan dit technisch bureau daarover inlichtingen te
vragen. Voorkomen moet worden, dat men ten gevolge van
den slechten toevoer en van de slechte qualiteit van het water
wederom dezelfde bezwaren als bij de vorige ketels zal onder
vinden. Den Raad zal dan ook over eenigen tijd een voorstel
bereiken tot het treffen van een nieuwe, algemeene, technische
voorziening op dit punt.
Het normale tarief voor ingenieurswerkzaamheden wordt
gevormd door een vast percentage van 10 en is in 1930 vast
gesteld door de Vereeniging van Delftsche Ingenieurs. Voor
de normale adviezen wordt 5.4 berekend en voor kosten
van toezicht, keuren van teekeningen, materialen, porti, en
reis- en verblijfkosten is 3 a 4 verschuldigd.
Ook het College was niet enthousiast over het oorspronke
lijke voorstel; het was in contact gekomen met een firma in
Den Haag, die deze ketels kon leveren. Van deze firma was
ook de eerste ketel afkomstig. Deze firma heeft het College
verschillende ketels aangeraden, die het College echter niet aan
stonden, omdat ze niet geschikt waren voor Endegeest en ook
niet pasten in het algemeen plan voor het gesticht op dit punt.
Ten slotte is men gekomen met deze Schotsche ketels,
welke volgens den heer Deering in het geheel passen. Aan
gezien het nieuwe ketels zijn, is het bezwaar, dat den vorigen
keer tegen het voorstel bestond, vervallen; intusschen zijn
de ketels wel driemaal zoo duur als in normalen tijd.
Waar uit den Raad de aandrang om een anderen weg op te
gaan is gekomen en ook het bewuste adres van de zijde van
den Raad is genoemd, bestaat er bij spreker geen bezwaar
tegen, den heer Deering te vragen, of deze daarin geen aan
leiding vindt een ander tarief in rekening te brengen.
Spreker antwoordt den heer Lombert, dat het College het
beter vond het bedrag te financieren uit geldleening dan
daarvoor te putten uit het afschrijvingsfonds, omdat het
laatste in zijn geheel niet toereikend zou zijn en beter be
stemd kan blijven voor andere uitgaven, die nog zullen moeten
worden gedaan. Het afschrijvingsfonds is op het oogenblik
nog ongeveer 100.000.groot.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XIX. Voorstel inzake het uitbreiden van de gemeentelijke
blindenwerkinrichting. (86)
Mevrouw Braggaar juicht het toe, dat het College blijkens
dit voorstel verbetering wenscht te brengen in het lot van de
blinden en andere invaliden. Waar er slechts voor 20 niet
blinde invaliden in de inrichting plaats is en de toeloop dus
nooit groot kan zijn, zou spreekster gaarne zien dat deze
maatregel niet werd beperkt tot de gesteunde invaliden. Het
mag in dezen niet alleen om het financieele gedeelte gaan;
ook andere motieven gelden hier. Er zijn invaliden, wier in
komen juist toereikend voor het hoog noodige is, en die om
verschillende redenen geen steun willen ontvangen.
Naar spreeksters meening behoeft het salaris van den
directeur, dat aan den zeer lagen kant is, zeker verbetering.
Gaarne vernam spreekster, of het de bedoeling is bij de
benoeming van een commissie een geheel nieuwe commissie
samen te stellen.
De heer Knetsch verklaart, dat ook zijn fractie met groote
instemming heeft kennis genomen van het voorstel van het
College en van meening is, dat de minder valide arbeiders
zooveel mogelijk moeten worden tegemoet gekomen door
hun een menschwaardig bestaan te verschaffen.
Spreker vreest, dat degenen, die in de inrichting worden
opgenomen, zich hoofdzakelijk zullen moeten bezighouden
met borstels en manden maken, matten vlechten en derge-
lijken arbeid. Dit is minder gewenscht, te minder waar
men op het oogenblik, wat betreft het in de productie in
schakelen van invaliden, op het standpunt staat dat men toch
eigenlijk die richting niet uit moet. Deze invaliden moeten
hun arbeid verrichten als nuttigen arbeid. In Engeland is
krachtens wettelijken maatregel een groot aantal minder
valide arbeiders in het gewone productie-proces ingeschakeld
zelfs zijn daar verschillende werktuigen en machines in de
fabrieken geschikt gemaakt voor bediening door invaliden.
Hierdoor bereikt men, dat deze invaliden het minderwaardig
heidsgevoel, dat onwillekeurig bij hen ontstaat, totaal kwijt
raken. Ook in Nederland zijn proeven op dit terrein genomen,
die ten volle zijn geslaagd, hetgeen ook blijkt uit de indiening
door den Minister van Sociale Zaken van een wetsontwerp,
volgens hetwelk in bedrijven met 20 tot 50 man personeel
Uitbreiding van de gemeentelijke blindenwerkinrichting.
(Knetsch e.a.)
een minder valide arbeidskracht (de naam arbeidskracht is
foutief; men kan zeggen: paardekracht, maar niet arbeids
kracht, wanneer men over een mensch spreekt) en verder
op elke 50 man personeel één minder valide moet worden
ingeschakeld. Nu is het de vraag welk aantal arbeiders in
Leiden voor inschakeling in het productieproces op deze wijze
in aanmerking komt. Misschien zal tengevolge van dit wets
ontwerp, dat zeker wel wet zal worden, het aantal werklooze
invalide arbeiders zoo klein worden, dat uitbreiding van deze
inrichting niet eens noodzakelijk is. Het is te betreuren, dat
dit bij de wet moet geschiedende werkgevers hadden eigenlijk
hun sociale taak zoo moeten opvatten, dat ook deze menschen
op normale wijze in het productieproces waren ingeschakeld.
Verder wordt in het Ingekomen Stuk alleen gesproken over
ondersteunden. Hoe denkt het College echter te handelen
met personen, die niet door de gemeente ondersteund worden?
Ook door de kerkelijke armbesturen en diaconieën worden
verscheidene personen gesteund, die minder valide zijn en
ook wel voor opneming in deze inrichting in aanmerking
zouden komen. Bij de exploitatie-rekening is vermoedelijk
met deze personen niet rekening gehouden. Waar hier de
gelden van de gemeenschap voor deze minder valide arbeiders
beschikbaar worden gesteld, moeten ook deze personen
daarvan gebruik kunnen maken.
De heer Goslings is het in groote lijnen met den heer Knetsch
eens. Men moet probeeren te helpen in de richting, die de heer
Knetsch aangegeven heeft. Men moet, evenals bij de rheuma-
tiek-bestrijding, probeeren die menschen op te vangen. Men
moet te dien aanzien overleg plegen met de artsen van den
Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst en
met de verschillende specialisten verbonden aan de A. V. O.
(Arbeid Voor Onvolwaardigen). Deze zorg moet veel uitge
breider zijn dan alleen deze 20 personen, en moet ook een
preventieve werking hebben. Deze personen moeten niet
gesteund, niet geholpen worden, maar moeten een volwaar
dige betrekking hebben, zij moeten medewerken aan de
maatschappelijke productie, zij het op een lager niveau.
Voor de overige groepen invaliden kan men op het oogenblik
helaas weinig meer doen. Het is zeer wenschelijk, dat het
gemeentebestuur stimuleerend optreedt en in samenwerking
met artsen, werkgevers, arbeidsbureau en A. V. O. tracht
een organisatie te stichten, welke de minder validen in een
goed, nieuw arbeidsmilieu opvangt. Wellicht kost dit zeer
veel, maar men mag niet hierbij alleen met den financieelen
factor rekening houden. Het is veel beter deze menschen te
brengen op de plaats, waar zij als arbeidskracht thuisbehooren
dan hen te laten doorwerken, als waren zij geheel invalide
en hen geheel ter zijde te schuiven. Men kan zeer veel voor
hen doen, mits het geschiedt in een vroeg stadium.
Het probleem van de herscholing kan nu niet in eens
worden besproken; de Wethouder kent het ongetwijfeld en
houdt zich er waarschijnlijk reeds mede bezig. Men moet
zoover trachten te komen, dat al deze menschen financieel
onafhankelijk van Maatschappelijk Hulpbetoon worden en
dat op de gemeenschap geen lasten komen te drukken voor
iets, waaraan de gemeenschap niets heeft. Intusschen kan dit
denkbeeld niet aan dit voorstel worden gekoppeld, omdat het
nu gaat om de zwaardere invaliden.
De heer Knuttel kan zich geheel vereenigen met het betoog
van de heeren Knetsch en Goslings. Toch werpt het betoog
van laatstgenoemde een geheel nieuw licht op de zaak. Wan
neer dit voorstel moet worden gezien als geheel staande buiten
datgene, waarop de heer Knetsch heeft aangedrongen, en
beperkt is tot de zeer zwaar invaliden, die niet in het arbeids
proces kunnen worden ingeschakeld, verliest hetgeen spreker
verder wilde zeggen veel van zijn beteekenis. Spreker wilde
er namelijk de aandacht op vestigen, dat de kosten, welke
per tewerkgestelde op de gemeente drukken, anderhalf maal
zoo groot zijn als de uitkeering, welke een invalide tot nog toe
ontving, zoodat de geheele opbrengst van het arbeidsproduct
aan onkosten weggaat. Dit lijkt spreker veel te zijn en daar
om vraagt hij, of de opzet wel juist is en dit niet wordt tot een
soort van bezighouden, maar het doen verrichten van nuttigen
arbeid op den voorgrond staat, wat vooral uit psychologisch
oogpunt voor de betrokkenen van zeer groote beteekenis is
en hen van hun minderwaardigheidsgevoel kan verlossen.
Wanneer de kosten veel grooter zijn dan de uitkeeringen,
welke de menschen ontvangen, wanneer zij in het geheel niets
doen, rijst ook de vraag, of de commercieele opzet wel juist
is en bij het inkoopen en de vaststelling van de verkoops
prijzen wel een behoorlijke tactiek wordt gevolgd. Wanneer
dit voorstel een geheel anderen weg uitgaat dan dien van het
buitengewoon noodzakelijke, waarover de heer Knetsch sprak,
verliest het aan beteekenis.
D» i tliü'litë i.i'f» -Ir..