MAANDAG 31 MAAET 1947. 27 enoeming gedelegeerde in bestuur van het (Hendriks c.a.) Genootschap „Kennis is Maclit". gehad heeft. Spreker heeft ook den Wethouder medegedeeld, dat spreker na zijn aftreden als gedelegeerde een rapport over den stand van zaken zou overleggen, een rapport, dat spreker zelf bij zijn optreden niet gekregen heeft, maar dat zijn opvolger diens taak zou vergemakkelijken en dat spreker zijn opvolger daar zou introduceeren. Indien hier dus gebrek aan contact heeft bestaan, ligt dat allerminst aan de leden, die in dit bestuur afgevaardigd zijn geweest, maar aan den Wethouder, die verzuimd heeft zich van de bevindingen van de gedelegeerden terzake op de hoogte te stellen. Dat de Wethouder in dit opzicht in het geheel niet juist is, wordt ook bewezen door het feit, dat hij verklaarde van de be vindingen van mevrouw van Traavan den Burg wel op de hoogte te zijn. Bij sprekers aftreden als lid van de Com missie voor het Onderwijs heeft de Wethouder spreker medegedeeld, dat hij een formulier thuis zou krijgen met het verzoek om te bedanken als bestuurslid van de Instru- mentmakerssehool, dat moest spreker maar afwachten. Dat heeft spreker gedaan en hij wacht nu reeds ruim een half jaar op dat formulier en nog steeds zit spreker in dit bestuur als afgevaardigde, hoewel hij geen deel meer uitmaakt van de Commissie voor het Onderwijs. Dit is dus geen nalatigheid van den kant van dit lid van de Commissie voor het Onderwijs. Spreker is geen tegen stander van een vertegenwoordiging van het gemeente bestuur in die vereenigingen en instellingen; de ervaring heeft spreker geleerd, dat dit persoonlijk contact tusschen het bestuur van een dergelijke instelling en het gemeente bestuur, waardoor men een brug vormt, zijn waarde kan hebben, zoowel voor het gemeentebestuur als voor die instelling. Spreker kan verzekeren, dat dit contact door de instelling, waarbij spreker gedelegeerd was, zeer zeker ge waardeerd werd. Spreker heeft in het bestuur van die instelling zitting genomen als opvolger van een N.S.B.-er, maar de overige bestuursleden hadden, nu alles weer normaal was, daartegen geen bezwaar meer en hebben spreker op zijn desbetreffende vraag geantwoord, dat men hem beschouwde als volwaardig bestuurslid, niet alleen als contactlid. Spreker heeft in dit bestuur de meest prettige ervaringen opgedaan. De heer Jongeleen wenscht een enkele opmerking te maken, niet om den heer van Schaik bij te staan, maar naar aan leiding van het feit; dat volgens den heer Hendriks de schuld van het minder goed functionneeren van het contact tusschen de gedelegeerden van de gemeente en den Wethouder van Onderwijs bij den Wethouder lag. Op dit punt heeft spreker een andere ervaring; spreker heeft, wanneer op bestuurs vergaderingen van de Yereeniging ,,de Ambachtsschool" zaken aan de orde waren geweest, die de afdeeling van Wethouder van Schaik in het bijzonder betroffen, telkens daarover contact met hem gezocht en hem daarvan mede- deeling gedaan. Men kan van meening zijn, dat de Wethouder van Onderwijs zelf contact met de gedelegeerden moet zoekenmen kan ook op het standpunt staan, dat de gedelegeerden zich na het bijwonen van een bestuursvergadering tot den Wethouder behooren te wenden. Met het eerste gedeelte van het betoog van den heer Hendriks was spreker het niet eens, met het tweede gedeelte wel. Naar sprekers oordeel zou het zelfs zeer goed zijn, wanneer een vertegenwoordiger van het College zitting had in de besturen der diverse scholen. Uit eigen ervaring weet spreker, dat een vertegenwoordiging van het College in het bestuur van de Yereeniging „de Ambachtsschool" zeer nuttig is, al wordt sprekers aan wezigheid door het thans zittende bestuur niet hoogelijk gewaardeerd. De heer Woudstra ondersteunt het denkbeeld van den heer Vos; ook spreker acht het na het betoog van den Wet houder van groot belang, dat deze zaak in de Commissie voor het Onderwijs wordt besproken. De heer van Weizen ondersteunt eveneens het denkbeeld van den heer Vos. De heer D. J. van Dijk verklaart, dat, indien hij het denk beeld van den heer Vos ondersteunt, dit geenszins beteekent, dat hij zich distancieert van de verdediging van den Wet houder, die hem persoonlijk heeft bevredigd. Ook spreker acht het echter noodzakelijk, dat, waar ook andere meeningen kunnen worden geopperd, gelijk uit het betoog van den heer Vos en de rede van den Wethouder blijkt, deze zaak in de Commissie voor het Onderwijs vooral breed wordt bezien. Spreker betreurt in zekeren zin de opmerkingen van den Benoeming gedelegeerde in bestuur van het (D. J. van Dijk e.a.) Genootschap „Kennis is Macht" ;e.a. heer Hendriks, omdat men er in dezen niet komt met het opwerpen van een soort van schuldvraag. Het ware beter geweest, indien de Wethouder zich in dit verband van het maken van persoonlijke opmerkingen had onthouden. Het gaat in dezen alleen om de werkwijze en daarom stond spreker geheel aan de zijde van den Wethouder, toen deze weergaf, hoe hij zich de delegatie had gedacht. De heer van Schaik kan zich na de opmerkingen, welke in tweede instantie zijn gemaakt, te hebben gehoord eveneens bij het denkbeeld van den heer Vos aansluiten. De afspraak, waarop de heer van Weizen in eerste instantie heeft gedoeld, was spreker onbekend. Spreker betreurt het, deze afspraak vóór de indiening van dit voorstel niet te hebben gekend, daar hij anders deze zaak in de Commissie voor het Onderwijs aan de orde had gesteld. Nu het voor hem nieuwe gezichts punt is geopend, acht ook spreker het gewenscht, dat thans eerst de Commissie voor het Onderwijs wordt gehoord. De heer D. J. van Dijk wenscht naar aanleiding van de opmerkingen van den heer van Weizen iets recht te zetten. Spreker heeft, dit naar aanleiding van de opmerking van den heer van Weizen omtrent een afspraak, die zou bestaan hebben inzake de vervulling van de functies in de Commissie voor het Onderwijs, in de vergadering over de verdeeling van de wethouderszetels alleen dit gezegd, dat deze zaken niet aan de orde gesteld zouden worden, met andere woorden, dat over die functies in de Commissie voor het Onderwijs eventueel nog overleg gepleegd zou worden. Er is toen op geenerlei wijze een afspraak gemaakt. Vandaar dat er ook geen aanleiding was dit den Wethouder voor oogen te stellen. De Voorzitter deelt mede, dat Burgemeester en Wethouders geen bezwaar hebben tegen aanhouding van de punten VIII, IX, X en XI. De punten der agenda VIII tot en met XI worden aan gehouden. XII. Benoeming van een leeraar in geschiedenis en aard rijkskunde aan de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus. (55) Wordt benoemd met algemeene (34) stemmen de heer Drs D. G. Mage, met ingang van een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen datum. XIII. Benoeming van een opzichter hij den Gemeentelijken Reinigings- en Ontsinettingsdienst. (56) Wordt benoemd met algemeene (34) stemmen de heer A. de Koning, met ingang van 1 Februari 1947, in den rang van technisch ambtenaar 3 e klasse, op de aan dien rang verbonden minimum-wedde, vermeerderd met 3 periodieke verhoogingen van wedde. XIV. Benoeming van een regent van liet Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. (57) Mevrouw Braggaar heeft tegen deze voordracht op zich zelf geen bezwaar, doch heeft wel bezwaar tegen het feit, dat deze voordracht alleen tot de Heeren leden van den Gemeenteraad is gericht. Indien de Baad evenveel dames leden zou tellen als hij thans heeren-leden telt, zouden de heeren-leden zich ook verongelijkt gevoelen, indien een stuk alleen aan de dames-leden gericht was. Het is begrijpelijk, dat het zeer moeilijk is, de vrouwen er toe te brengen, de taak van het raadslidmaatschap op zich te nemen, maar nu er eenmaal dames-leden in den Baad zitten, willen zij ook als volwaardige leden van den Baad erkend worden. Dit verwijt van spreekster treft natuurlijk niet het College; Burgemeester en Wethouders geven in dit opzicht altijd het goede voorbeeld. Wanneer enkele heeren-leden van den Baad zich in dit opzicht wel eens vergissen, is hun dat te vergeven, omdat zij weinig gewend zijn, met dames te ver gaderen, maar wanneer deze regenten met een voordracht zich tot den Baad richten, is het toch wel een ernstige fout, wanneer zij daarbij de dames-leden vergeten. Wordt benoemd met 33 stemmen mevrouw G. C. Lem- Gunningmevrouw M. J. BibbiusLosecaat Vermeer ver kreeg 1 stem.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 5