26 MAANDAG 31 MAAET 1947. Benoeming gedelegeerde in bestuur van het (van Schaik.) Genootschap „Kennis is Macht". ingeruimd aan de vorming als staatsburger, als mensch in de maatschappij en aan de harmonische ontwikkeling van den mensch. Dit alles is belangwekkend genoeg voor het Gemeentebestuur om het maar niet zonder meer voorbij te gaan. Het zou verkeerd zijn wanneer een vertegenwoordiger van de gemeente hierop niet de aandacht kon vestigen. Spreker zou het dan ook zeer bijzonder op prijs stellen, wanneer hij over dergelijke veranderingen in de ambachts scholen ook het zijne zou kunnen zeggen. Op de vakscholen voor meisjes wordt op zeer verdienste lijke wijze onderricht gegeven, maar een van de dingen, welke er ontbreekt, is het werkelijk sterk indringen in de opvoeding der kinderen. Men heeft er al te zeer het vaksysteem op zeer jonge meisjes toegepast met het gevolg, dat de opvoedkundige invloed van de vele leeraressen veel geringer is dan die, welken de klasse-onderwijzer of -onderwijzeres der lagere school op haar had. Er bestaat bij de leerkrachten bij het vakonderwijs een streven om daarin verandering te brengen. Niet als particulier, maar als overheidspersoon is spreker verplicht daarop een stimuleerenden invloed uit te oefenen. Men wil het onderwijs van deze jonge kinderen aan minder leerkrachten zien toevertrouwd en om deze gedachte meer kans van verwezenlijking te geven is het zeer wenschelijk, dat een vertegenwoordiger van de Overheid in het bestuur der school een oordeel daarover zal kunnen uitspreken. Spreker meent hiermede te hebben aangetoond, dat op het gebied van het onderwijs besprekingen zijn te voeren, welke veranderingen in deze scholen ten gevolge kunnen hebben, zonder dat op de geestelijke richting dier scholen invloed wordt uitgeoefend. Bovendien meent spreker hier mede voldoende motieven te hebben aangevoerd voor de stelling, dat de Wethouder van Onderwijs als gedelegeerde moet worden benoemd. Waar in het voorstel wordt ge sproken van „den heer J. O. van Schaik" is dan ook bedoeld „den Wethouder van Onderwijs". Het handelsonderwijs, dat thans in Leiden bijna uit sluitend in avondscholen wordt gegeven, vraagt zoozeer de aandacht, dat het wenschelijk is, het ook te doen geven in een dagschool. Teneinde dit op den duur mogelijk te maken en ook om beter op de hoogte van het handelsonderwijs te komen, stelt spreker er prijs op, in het bestuur van de middelbare handelsavondschool te worden opgenomen. Het oogenblik voor de benoeming van een gedelegeerde in het bestuur van het Koninklijk Genootschap „Mathesis Scientiarum Genitrix", den Roomsch-Katholieken Volksbond, afdeeling Teekenschool, en de Instrumentmakersschool van het Kamerlingh-Onnes-Laboratorium acht spreker nog niet gekomen. Het gaat op het oogenblik om drie dagscholen, waar kinderen van 13 of 14 jaar, die de gewone lagere school verlaten, worden toegelaten; bij „Kennis is macht" trekt vooral de gedachte aan de handelsdagschool spreker aan. De vertegenwoordiging in de teekenschool van den Roomsch-Katholieken Volksbond en van de Instrument makersschool zou spreker ook gaarne verder in de Commissie voor het Onderwijs bespreken. Hij zou er ook voor gevoelen de besprekingen in de besturen van deze instellingen te kunnen volgen. Nu zou men kunnen zeggen: dat wordt van het goede te veel, misschien is dit zoo. Spreker zegt dit ook niet, omdat hij zoo graag in al deze besturen zitting wil hebben, maar omdat het hierdoor mogelijk is om werkelijk dien invloed uit te oefenen, die de wetgever ook bedoeld heeft bij het openen van de mogelijkheid tot de benoeming van gedelegeerden in deze besturen. In het bestuur van „Kennis is Macht" had vanaf 1908 zitting een vertegen woordiger van de gemeente, van wien de gemeente nooit iets gehoord heeft. Daarentegen heeft spreker met bijzondere waardeering gadegeslagen het contact, dat gelegd is tusschen het gemeentebestuur en het bestuur van de vereeniging „de Leidsche Buitenschool", in welk bestuur als vertegen woordigers van het gemeentebestuur gedurende vele jaren zitting hebben gehad achtereenvolgens de heeren Goslinga en Verweij. Vóórdat de heer Goslinga als gedelegeerde van het gemeentebestuur in het bestuur van „de Leidsche Buiten school" was opgenomen, stond men nogal eens voor moeilijk heden in dezen zin, dat men soms niet wist hoe de de bezwaren uit den weg geruimd moesten worden. Naderhand zijn die moeilijkheden op steeds betere wijze opgelost; ook toen de heer Verweij als gedelegeerde in dit bestuur zitting had, zijn alle moeilijkheden op practische en vlotte wijze afge handeld. Spreker heeft hier dus naast elkaar gezien twee gedelegeerden, n.l. dien in het bestuur van „Kennis is Macht", van wien de Raad en het College bijna nooit meer iets gehoord hebben en dien in het bestuur van „de Leidsche Buitenschool", die zeer verdienstelijk werk heeft gedaan. Nu nog iets over de ervaringen in het jaar na de bevrijding. Door den toen- Benoeming gedelegeerde in bestuur van het (van Schaik c.a.) Genootschap „Kennis is Macht". maligen Burgemeester de Ruyter van Steveninck, is in de besturen van verschillende nijverheidsscholen een vertegen woordiger van de gemeente benoemd. Het College maakt zich geheel los van de beweegredenen, die de heer de Ruyter van Steveninck tot deze handeling hebben gebracht. Burgemeester en Wethouders wenschen een gedelegeerde, omdat de onderwij somstandigheden dit thans vereischen. In de tijdelijke gemeenteraad heeft spreker de leden der Onderwijs-commissie als gedelegeerde voorgesteld. Nu is sprekers ervaring in 't afgeloopen jaar, tot zijn groote spijt, deze geweest, dat hij van de werkzaamheden van deze leden der Commissie, bitter weinig gemerkt heeft. Het was uit zondering, wanneer spreker mededeelingen kreeg over hun werkzaamheden in die functie. Nu kan men zeggen: dan had spreker er om moeten vragen, maar dan krijgt men een verhouding tusschen het College en de gedelegeerden van de gemeente, die z. i. niet juist is. Dan zou de Wethouder deze gedelegeerden min of meer moeten beschouwen als ambtenaren, die hem in die bepaalde functies vertegen woordigen en verantwoording verschuldigd zijn. Dit had uit moeten gaan van die gedelegeerden; dat lijkt spreker ook het meest logische. Waar de ervaring zoo weinig gunstig is, leek het spreker zeer wenschelijk toe, dat hij zelf in de besturen den nood zakelijken invloed in onderwijskundigen zin uitoefent (zonder daarbij op den geest van het onderwijs eenigen invloed uit te oefenen) en daarbij een directe verbinding tusschen die besturen en het College vormt. Het ligt voor de hand, dat men denkt, dat de Raad bij voorkeur door een vrouw in het bestuur der Zita-vereeniging vertegenwoordigd dient te zijn. In dien gedachtengang heeft spreker verleden jaar mevrouw Van Traa verzocht als gedelegeerde in de besturen der beide vakscholen zitting te willen nemen. Ten aanzien van haar geldt hetzelfde bezwaar als met betrekking tot de mannelijke gedelegeerden in de andere besturen: zij heeft niets medegedeeld omtrent de verschillende aangelegenheden der besturen; het heeft zeer lang geduurd, vóór zij tot de organen werd toegelaten. Er is bij het voortgaan met het benoemen van een gedele geerde geen sprake van sleur. De ervaring heeft geleerd, dat het op de tot nu toe gevolgde wijze niet goed gaat. Geleerd door deze ervaring doet men beter met de vertegenwoordiging te veranderen en in casu den Wethouder van Onderwijs aan te wijzen als den ver tegenwoordiger van het gemeentebestuur in de vier besturen. De heer Vos wordt door de omstandigheid, dat de Wet houder ongeveer een half uur heeft noodig gehad om te wijzen op de importantie van de benoeming van gedelegeerden in de besturen der vier instellingen van onderwijs en de belang rijkheid van het daar door hen te verrichten werk, versterkt in zijn meening, dat de Wethouder deze aangelegenheid in de Commissie voor het Onderwijs had behooren ter sprake te brengen. Het is spreker niet bekend, hoe deze Commissie denkt over het delegeeren van den heer van Schaik in die besturen. Gelet op het feit, dat de Wethouder thans allerlei argu menten heeft aangevoerd, welke voor discussie vatbaar zijn, acht spreker het zeer gewenscht, dat de vraag, of een gedelegeerde moet worden benoemd en, zoo ja, wie als ge delegeerde moet worden aangewezen, eerst in de Commissie voor het Onderwijs onder de oogen te zien, waarom spreker het College in overweging geeft, thans het voorstel terug te nemen en met de genoemde Commissie overleg te plegen. Wanneer het College niet bereid is dit denkbeeld tot het zijne te maken, zal spreker een motie van gelijke strekking indienen. De heer Hendriks, die niet voornemens was over deze aangelegenheid te spreken, moet wel van zich afbijten, nu de Wethouder de vorige gedelegeerden er met de haren heeft bijgesleept. De Wethouder verklaarde bitter weinig van deze vertegenwoordigers te hebben gehoord; de ver tegenwoordigers hebben integendeel bitter weinig van den Wethouder bemerkt. Toen spreker als lid van den tijdelijken gemeenteraad werd benoemd tot gedelegeerde in het bestuur van de Instrumentmakersschool, heeft hij zich direct bereid ver klaard om regelmatig in de Commissie voor het Onderwijs rapport uit te brengen. Gedurende zijn lidmaatschap heeft spreker slechts tweemaal een vergadering van deze Com missie bijgewoond. Meer vergaderingen zijn er niet geweest; het was trouwens meer een bespreking dan een vergadering. Spreker heeft terloops van zijn bevindingen wel eens mede- deeling gedaan aan den Wethouder tijdens de pauze in de koffiekamer, de eenige gelegenheid, die spreker daarvoor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 4