nemens is ten aanzien van de bezoldiging van het Rijks
personeel de volgende verbeteringen aan te brengen:
1°. de tijdelijke toelagen, welke ingevolge K.B. van 18 April
1945 (Staatsblad No. F 55) en K.B. van 15 Januari 1946
(Staatsblad No. G. 13) werden toegekend, worden, met
eenige wijzigingen ten opzichte van de ongehuwden, omgezet
in vaste wedde;
2°. na de omzetting sub 1° worden de alsdan verkregen
bedragen met 10 verhoogd
3°. bij vaststelling van de nieuwe salarisregeling worden
de nieuw verkregen bedragen tot hanteerbare bedragen
afgerond
4°. wijziging van de bestaande ongehuwden-korting door
invoering van een uniforme aftrek van 5 voor de onge-
huwden-niet eenige kostwinners, met bepaling, dat in geval
van huwelijk aan belanghebbenden zal worden uitgekeerd
hetgeen op hun bezoldiging wegens ongehuwden-aftrek vóór
het bereiken van den 45-jarigen leeftijd is ingehouden.
In afwachting van de doorvoering van vorenstaande
maatregelen, welke doorvoering nog geruimen tijd zal vorde
ren, heeft de regeering inmiddels aan het rijkspersoneel (dus
zoowel aan de ambtenaren als aan de werklieden) bij K.B.
van 14 December 1946 (Staatsblad No. G. 362) een tijdelijke
toelage toegekend ten bedrage van tien ten honderd van
de bruto-wedde, zulks ingaande 1 October 1946. Opgemerkt
wordt, dat i.e. onder bruto-wedde wordt verstaan de wedde,
waarover de reeds toegekende tijdelijke toelage van 5 c.q.
10 wordt berekend, zijnde de in Mei 1940 geldende wedden
en loonen. Hierbij is echter bepaald, dat deze tijdelijke
toelage van 10 vermeerderd met de bruto-wedde en de
reeds bij K.B. van 15 Januari 1946 (Staatsblad No. G. 13)
toegekende toelagen een bedrag van 11.000.niet te
boven mag gaan.
Voorts deelde de Minister in zijn circulaire van 10 December
j.l. o.m. mede, dat de gemeentebesturen ten aanzien van
de bezoldiging van hun personeel op het voetspoor van
vorengemelde maatregelen kunnen handelen, zulks in af
wachting van een definitieve regeling van de bezoldiging
van het gemeente-personeel, waarvoor een oriënteerend
overzicht van de definitieve wedden en loonen van het rijks
personeel door den Minister zal worden verstrekt. Aan de
toekenning van deze tijdelijke toelage ten bedrage van 10
van de bruto-wedde gedurende den overgangstijd, verbindt
de Minister evenwel de voorwaarde, dat de wedden en loonen,
met inbegrip van de toe te kennen 10 tijdelijke toelage,
van het gemeente-personeel niet mogen uitgaan boven die
van het Kijkm.a.w. dat bij de vaststelling van de gemeente
lijke salaris- en loonregelingen de rijksregeling als plafond
moet gelden. Daartoe werd door den Minister bij zijn cir
culaire van 10 December j.l. een overzicht gegeven van de
maxima in den overgangstijd van de typeerende wedden en
loonen bij het Bijk. Bovendien vestigde de Minister er de
aandacht op, dat de toetsing van het gemeentelijke loon
en bezoldigingspeil aan het rijkspeil voorloopig behoorde
te geschieden zonder inachtneming van den inhoud der
gemeentelijke kinderbijslagregelingen
Inmiddels heeft ons College aan de hand van de circulaire
een onderzoek doen instellen naar de vraag, of en in hoeverre
het gemeentelijk loon- en salarispeil met inbegrip van de
nieuwe 10 tijdelijke toelage het rijkssalarispeil zal hebben
bereikt. Ten aanzien van de categorie ambtenaren zijn wij
bij die toetsing op groote moeilijkheden gestuit, omdat
gelijknamigheid van de functies in vele ge-vallen niet inhoudt,
dat ook de te verrichten arbeid gelijkwaardig is. Evenwel
zijn wij, voor wat de ambtenaren betreft, van oordeel, dat
deze, met inbegrip van de 10 tijdelijke toelage en rekening
houdende met het verschil in kinderbijslag bij het Bijk en deze
gemeente, niet boven het rijkspeil uitgaan, zoodat gevoeglijk de
10 tijdelijke toelage aan deze categorie kan worden toegekend.
In dit verband kan worden opgemerkt, dat het salarispeil
dezer gemeente destijds reeds van dien aard was, dat in 1935
door het Bijk genoegen werd genomen met een korting
van 4 voor de ambtenaren dezer gemeente, terwijl aan
vankelijk een korting werd geëischt van 5 n.l. die, welke
per 1 Januari 1936 voor het rijkspersoneel werd ingevoerd.
Daarom achten wij het op grond van het vorenstaande
alleszins billijk, dat voor het ambtenarenpersoneel, in den
overgangstijd, met behoud van de huidige kinderbijslag
regeling de tijdelijke toelage van 10 van 1 October 1946
af wordt ingevoerd.
Ten aanzien van de categorie werklieden kan het volgende
worden opgemerkt. Bij deze gemeente zijn de werklieden,
gelijk dit bij het Bijk het geval is, ingedeeld in 6 groepen.
De indeeling van de werklieden in deze groepen verschilt
bij het Bijk en deze gemeente aanmerkelijk; bij het Bijk
n.l. zijn verschillende functies in een hoogere groep ingedeeld.
Voorts zijn er bij de gemeente personen onder de groep
werklieden gerangschikt, welke bij het Bijk ongetwijfeld in
de lagere ambtelijke rangen gerangschikt zouden zijn. Het
is daarom niet mogelijk om op korten termijn ook de loonen
van de werklieden dezer gemeente aan die van het Bijk
nauwkeurig en volledig te toetsen, temeer, omdat alleen
bij een diepgaand onderzoek kan worden vastgesteld, welke
werklieden-functies gelijkwaardig zijn te beschouwen. Boven
dien achten wij het in de huidige omstandigheden nood
zakelijk, dat op zeer korten termijn een verbetering, al is
deze gering, in de financieële positie van het gemeente-personeel
wordt gebracht. Aangezien de Minister in zijn circulaire
mededeelt, dat bij de beoordeeling van de overgangsregelingen
door het centraal gezag met de noodige soepelheid te werk
zal worden gegaan, vertrouwen wij, dat met een tijdelijke
toelage van 10 aan de werklieden eveneens genoegen zal
worden genomen. Ook ten aanzien van deze categorie wordt
met het verschil in kinderbijslag bij het Ei ja en de gemeente
ten bedrage van 2 x 60.geen rekening gehouden.
Wel dient bij de vaststelling van de definitieve salaris-
regeling een zorgvuldige toetsing aan het rijkspeil plaats
te vinden, waarbij eventueele correcties ten aanzien van
rang- en groepsindeeling, kindersbijlag enz. kunnen worden
aangebracht.
De Algemeene Ambtenaren- en Werklieden Commissie, des
wege door ons om advies gevraagd, kan zich, blijkens haar
ter visie gelegd rapport, met het onderhavige voorstel
vereenigen.
De kosten, welke aan de toekenning van de 10 tijdelijke
toelage zijn verbonden, zullen over het tijdvak van 1 October
1946 tot en met 31 December 1946 globaal 64.000.
bedragen. De uitgaven te dezer zake over het jaar 1947
zullen op de begrooting van dat jaar worden gebracht.
Tenslotte dient artikel 9 van het besluit van Burgemeester
en Wethouders d.d. 21 Maart 1946, bij welk besluit de ver
hoogingen van het K.B. van 15 Januari 1946 (Staatsblad
No. G. 13) werden toegekend, te worden gewijzigd.
Voor het rijkspersoneel werd de verlaging van den kinder
bijslag bij K.B. van 18 April 1945 (Staatsblad No. F. 55)
met 50.per kind, den len Mei 1945 ingevoerd; voor het
gemeente-personeel daarentegen geschiedde dit eerst op
1 September 1945. Ingaande 1 Januari 1946 (dus na 8
maanden) werd gemelde verlaging van 50.per kind oor
het rijkspersoneel ingetrokken; voor het personeel dezer
gemeente werd de verlaging ook per 1 Januari 1946 (dus
na 4 maanden) ongedaan gemaakt. Tegen dit verschil wordt
door Gedeputeerde Staten bezwaar gemaakt; mitsdien
stellen wij voor de verhooging van den kinderbijslag op
1 Mei 1946 te doen ingaan inplaats van 1 Januari 1946 en
in verband daarmede artikel 9 van het besluit van 21 Maart
1946 dienovereenkomstig te wijzigem
Met verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie gelegde
stukken, geven wij Uwe Vergadering in overweging het
volgende te besluiten:
I. Gerekend van 1 October 1946 wordt het op grond van
artikel 15, tweede lid, van het Besluit Tijdelijke Voorziening
Gemeenteraden door Burgemeester en Wethouders naar
analogie van Koninklijk Besluit van 15 Januari 1946 (Staats
blad No. G. 13) genomen raadsbesluit als volgt gewijzigd:
Artikel I
Artikel 2 wordt gelezen als volgt:
,,1. De bezoldiging wordt verminderd op de in artikel 1
„onder b aangegeven wijze en vervolgens verhoogd:
„A. met een bedrag, gelijk aan 15 ten honderd van de
„bruto-wedde;
„B. met een tijdelijke toelage ten bedrage van 10 ten
„honderd van de bruto-wedde. Voor een belanghebbende,
„die ambtenaar in den zin der Pensioenwet 1922 (Staats
blad No. 240) is, wiens vaste garantietoelage, bedoeld in
„artikel 4, ten gevolge van het toekennen dezer tijdelijke
„toelage vermindering ondergaat, wordt een tijdelijke toe-
„lage tot het bedrag dier vermindering als een vaste toelage
„beschouwd;
„C. bij wijze van tijdelijken maatregel, met een tijdelijke
„toelage ten bedrage van 5 ten honderd van de bruto-wedde;
,,Z). bij wijze van tijdelijken maatregel, met een tijdelijke
„toelage ten bedrage van 5 ten honderd van de bruto-
wedde, indien en voor zoover de bruto-wedde, vermeerderd
„met deze toelage en de toelagen, bedoeld onder A en C
„van dit lid, voor gehuwden en ongehuwden-eenige kost
winners een bedrag van ƒ3.000.per jaar of ƒ250.
„per maand of 57.68 per week en voor ongehuwden-
„niet eenige kostwinners een bedrag van 2.200.per jaar
„of 183.33 per maand of 42.30 per week niet overschrijdt.
„2. Indien degene, op wien dit besluit van toepassing is,
„meer dan één betrekking in dienst van de Overheid of van
„een van Overheidswege gesubsidieerde instelling van onder-
Wijs bekleedt, wordt de toelage, bedoeld in het vorige lid,
„onder D, slechts toegekend, indien en voor zoover de
„gezamenlijke som van de bruto-wedden en toelagen, bedoeld