MAANDAG 3 FEBEUAEI 1947. 13
Voorstel inzake opheffing Stedelijke Werkinrichting; e.a.
(A. van Dijk e.a.)
voor spreker als voor den heer Tobé voldoende reden waren
zich tegen het voorstel van 1940 van het toenmalige College
te verklaren. Hoewel men dus, daarop afgaande, misschien
zou kunnen verwachten dat spreker thans zonder meer
onmiddellijk met het thans aan de orde zijnde voorstel zou
meegaan, is dit toch niet geheel het geval. Het heeft op het
oogenblik geen zin te discussieeren over de argumenten
voor en tegen het voorstel, in November 1940 door het
College gedaan, of over de motieven die er nu bestaan om
het besluit van November .1940 al dan niet in te trekken.
Een uitzondering wil spreker echter maken ten aanzien van
een onderdeel van dit voorstel, n.l. de inrichting van de
voormalige kweekschool tot volkslogement. Hieraan bestaat
wel degelijk behoefte; de heer Jongeleen heeft er nog in de
vorige Eaadsvergadering den nadruk opgelegd, dat in
Leiden een inrichting voor passanten moet zijn. Spreker is
het niet eens met het voorstel, om alles maar op te heffen.
Indien het momenteel onmogelijk is dit gebouw vrij te
krijgen, kan dan niet volstaan worden, de zaak eenvoudig
aan te houden tot een naderen datum en het Leger des Heils
daarvan in kennis te stellen? Later kan men dan dit gebouw
voor volkslogement inrichten, zonder dat dit dan opnieuw
in den Eaad behoeft te worden gebracht. Spreker kan zich
alleen met dit voorstel vereenigen wat betreft de bestemming
van het Gravensteendit was een van de voornaamste
redenen, waarom spreker in November 1940 tegen het
voorstel van het College was.
De heer Menken verklaart, dat het niet de bedoeling is
tegelijk met de opheffing van de Stedelijke Werkinrichting,
die 95 jaar geleden werd opgericht en vooral de laatste
jaren een kwijnend bestaan heeft geleid, het contact, dat
de gemeente tot nu toe met het Leger des Heils heeft gehad,
te verbreken. De constructie van de sociale samenleving
in Leiden maakt het gewenscht te zijner tijd over te gaan tot
de stichting van een volkslogement en een passantenhuis,
dat tot nog toe zeer noodig wordt geacht. Het College is
voornemens tot de stichting over te gaan, zoodra de gelegen
heid zich daartoe voordoet. Het is mogelijk, dat dan een
ander gebouw dan de vroegere kweekschool zal worden
gebruikt.
De heer A. van Dijk ziet niet in, dat men het besluit van
18 November 1940 in zijn geheel zou moeten intrekken.
Het is voor spreker nog de vraag, of de voormalige kweek
school onder die voorwaarden niet kan worden vrijgemaakt.
Ook hierbij gaat het dus om een woningprobleem. Spreker
kan zich niet voorstellen, dat er in een stad als Leiden geen
a-sociale menschen zijn en dat er ook geen stumperds zijn,
die 's avonds onderdak komen vragen. Volgens spreker zal
een volkslogement of een passantenhuis zeker levensvat
baarheid hebben, al zou hij liever wenschen, dat het niet
noodig was. Omdat hij er niet van overtuigd is, dat het
gemist kan worden, acht hij het gewenscht, dat alsnog de
mogelijkheid van uitvoering van het plan onder de oogen
wordt gezien.
De heer Menken zegt, dat het College zich meermalen
met deze zaak heeft beziggehouden, maar geen kans ziet
om binnen drie of vier jaar de plannen uit te voeren. Het
is niet zeker, dat het volkslogement in het gebouw van de
voormalige kweekschool zal worden gevestigd, ook al komt
daarin na eenige jaren de noodige ruimte. In verband met
het enorme probleem van de huisvesting ziet het College
geen kans tot de stichting van een volkslogement over te gaan.
De heer A. van Dijk vraagt, of de studenten, die in de v.m.
kweekschool gehuisvest zijn, niet elders kunnen worden
ondergebracht.
De heer Menken antwoordt, dat dit zeer moeilijk is; zij
vragen zelfs uitbreiding.
De heer A. van Dijk zal er thans niet dieper op ingaan,
omdat zich anders weer een debat over de volkshuisvesting
zou kunnen ontwikkelen, maar zou wel een tiental andere
plaatsen kunnen aanwijzen, waar de studenten zouden
kunnen worden ondergebracht.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXXIV. Voorstel inzake het ongedaan maken van het
besluit van den Burgemeester van 29 Juli 1943 tot wijziging
van de verordening, regelende de voorwaarden, waaronder
Wijziging verordening, regelende de subsidievoorwaarden
(Wilmer e.a voor de bijzondere bewaarscholene.a.
ten behoeve van bijzondere bewaarscholen subsidie uit de
gemeentekas wordt verleend, tevens praeadvies op het voorstel
van de heeren Wilmer en Woudstra ter zake. (31)
De heer Wilmer verklaart, mede namens den heer Woudstra,
dat zij zich met het praeadvies volkomen kunnen vereenigen.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
De Voorzitter vraagt, of thans een der leden nog iets in
het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Jongeleen heeft een onderzoek ingesteld naar
aanleiding van de opmerking, welke de heer Lombert in de
Eaadsvergadering van 25 November 1946 met betrekking
tot de Turfmarktbrug heeft gemaakt.
Gebleken is, dat van deze brug niet alleen het bovendek
moest worden hersteld. De liggers van den hoofdligger lagen
zoo ver van elkaar, dat het onderdek geregeld stukgereden
werd, zoodat belangrijke voorzieningen moesten worden
getroffen. Naar sprekers meening, welke wordt gedeeld door
den hoofdopzichter van de betrokken Afdeeling, heeft het
personeel bij het herstel van de brug ijverig gewerkt.
In antwoord op de vraag van den heer Piena inzake den
Eijnsburgerweg deelt spreker het volgende mede.
De Commissaris van Politie rapporteert hierover het
volgende
„a. Het remiseterrein is te klein om het verkeer van gaande
en komende passagiers naar behooren te verwerken;
b. In elk geval moet enkele meters na de halte Academisch
Ziekenhuis gestopt worden om de wissel te verleggen. Vele
passagiers zullen trachten ter voorkoming van verder
oponthoud om alsdan reeds de tram te verlaten. Het zal
practisch niet doenlijk zijn om dit tegen te gaan. Dat dit
ongeordende uitspringen uit de tram hoogst gevaarlijk zou
zijn voor de verkeersveiligheid behoeft geen betoog;
c. Wanneer ondanks alles toch het remiseterrein zou
worden aangewezen als eindpunt, dan kunnen de reizigers,
die alsdan dit terrein gaan verlaten om hun weg te vervolgen,
in drie groepen worden ingedeeld:
1. de groep bestemd voor het station; deze zal vrijwel
direct trachten den rijweg in de geheele breedte over te steken
teneinde aan de rechterzijde den weg te vervolgen;
2. de groep bestemd voor het Academisch Ziekenhuis;
deze zal ook vrijwel direct trachten den rijweg in de geheele
breedte over te steken;
3. de groep bestemd voor de stad; deze zal aan de linker
zijde over het trottoir in de richting van den overweg gaan.
Er kan dus geconstateerd worden, dat een belangrijk deel
den geheelen rijweg over gaat steken en wel min of meer
verspreid, terwijl we nu slechts het gaan van den vlucht
heuvel duidelijk geaccentueerd voor de overige weg
gebruikers door de stilstaande tram over een kleiner
gedeelte van den rijweg naar het dichtstbijzijnde en rechter
trottoir hebben."
Volgens den Commissaris is de eenige verbetering, die kan
worden aangebracht, gelegen in verlenging van den vlucht
heuvel ter plaatse. Uit dit rapport blijkt welke geweldige moei
lijkheden er op den Eijnsburgerweg ten aanzien van het verkeer
bestaan. Deze kunnen alleen opgelost worden, wanneer in
een niet al te ver verwijderd verschiet de groote, algeheele
verbetering volgens het nieuwe uitbreidingsplan daar tot
stand komt.
De heer van Oijen zegt, dat door de Lichtfabrieken in
verband met de kolenschaarschte wordt aangedrongen op de
grootst mogelijke zuinigheid bij het verbruik van gas en
electriciteit. Spreker verzoekt daarom het College eens een
proef te nemen met het uitschakelen van de geheele straat
verlichting op avonden, waarop er voldoende maanlicht is.
Voorts gaat door de stad het hardnekkig gerucht, dat des
nachts aan de Lichtfabrieken een dusdanige hoeveelheid gas
ontwikkeld wordt, dat men het niet allemaal bergen kan,
aangezien de gashouders vol zijn, en dat men daardoor
gedwongen is, een groot deel daarvan in de vrije lucht te
laten ontsnappen.
Spreker heeft dit tegengesproken; hij kan niet aannemen,
dat dit zou gebeuren, maar spreker's zegsman houdt dit
hardnekkig vol. Spreker vraagt het juist in deze raadszitting,
omdat het in het openbaar kan worden tegengesproken.
De heer van der Kwaak zegt, dat de quaestie van de straat
verlichting besproken kan worden, maar dat hij zich niet
kan voorstellen dat het denkbeeld van den heer wan Oijen
voor practische verwezenlijking vatbaar is. Dan zou de