12 MAANDAG 3 FEBRUARI 1947. Aankoop enz. van twee ambulance-auto's (Menken e.a.) voor den G.G.G.D.e.a. van dit vervoer op zich neemt, hetgeen een stap vooruit zal beteekenen. Wanneer thans een lijder aan een besmettelijke ziekte moet worden vervoerd, moet men de betrokken onderneming opbellen, die een wagen naar den G.G.D. moet zenden en een dokter moet opbellen. Zooals het thans bij den Eerste Hulpdienst is, die binnen zeer korten tijd de eerste hulp na een ongeval kan verleenen, doordat hij altijd de beschikking over een eigen wagen heeft, moet het ook bij het vervoer van lijders aan besmettelijke ziekten worden. Bij het vervoer van dergelijke patiënten moet binnen den kortst mogelijken tijd door den eigen dienst afdoende ingegrepen kunnen worden. Men denke niet, dat deze ambulance-auto's nu zoo heel weinig gebruikt worden. Over 1946 is voor eerste hulp ruim 250 keer uitgerukt en voor het ophalen van lijders aan besmettelijke ziekten ruim 230 keer. Dit is dus niet iets, dat wel eens een keer voorkomt, het gebeurt regelmatig. Daarvoor zoo sterk mogelijk uitgerust te zijn is met het oog op de volksgezondheid van het grootste belang. Spreker hoopt dus dat de Raad geen aanleiding zal vinden, dit voorstel af te wijzen of te doen terugnemen. Aanschaffing van deze twee wagens is voor de betrokkenen van het grootste belang en voor de gemeente in geen enkel opzicht een nadeel. De heer Frohwein vraagt, of het medisch verantwoord is iemand met een schedelbasisfractuur met dien vrachtauto te doen ophalen. De heer Keij zegt, dat dit vervoer geschiedt met een veerende brancard, die in den auto gezet wordt. De heer Frohwein wijst er op dat die auto massieve banden heeft. De Voorzitter ontkent dit. De heer Menken zegt, dat de oliedruk-inrichting zoodanig is, dat het zeer verantwoord is, in dien auto patiënten te vervoeren. De heer Frohwein betwijfelt dit zeer. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXX. Voorstel tot het beschikbaar stellen van gelden ten behoeve van het doen veranderen van een manschappenwagen van de brandweer in een autospnit. (27) De heer A. van Dijk heeft bij lezing van dit voorstel gedacht: de leiding van de brandweer is actief en beschikt over initiatief. Er gaat echter geen raadsvergadering voorbij, of er is een voorstel inzake de brandweer bij. Dat acht spreker toch niet gewenscht. Is het nu niet mogelijk, dat de leiding van de brandweer een afgerond plan ontwerpt en indient? Op deze wijze heeft men in het geheel geen inzicht in de kosten van de brandweer. Initiatief en vernieuwing juicht spreker toe, maar men staat steeds weer voor bijzonderheden. Zoo betreft het hier een wagen, waarvan het chassis eerst prima in orde was; nu deugt er opeens weer niets van. Waarom heeft men indertijd op zoo'n prachtigen wagen zoo'n oude spuit gezet? Men moet liever dit vraagstuk in zijn geheel bekijken. De Voorzitter zal, wanneer de nieuwe commandant in functie getreden zal zijn, dat algemeene plan met dezen bespreken. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXXI. Voorstel inzake het beschikbaar stellen van gelden voor het aanschaffen van een hulpverleeningsauto ten behoeve van de brandweer. (211) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXXII. Voorstel tot het vaststellen van een nieuwe ver ordening, regelende de heffing en invordering eener plaatselijke belasting op honden. (29) De lieer Hendriks heeft bezwaar tegen iederen vorm van hondenbelasting, omdat zij hoofdzakelijk treft den kleinen man, die veel pleizier van zijn „riool-terrier" heeft. Spreker zou zich wel met het voorstel willen vereenigen, indien aan Vaststellen verordening, regelende de heffing en invordering (Hendriks e.a.) eener plaatselijke belasting op bondene.a. het eerste lid van artikel 2 werd toegevoegd„en een jaar- lijksch inkomen van ten minste 3.750.heeft". Thans wenscht spreker geacht te worden tegen het voorstel te hebben gestemd. De heer Lombert heeft in de stukken niet vermeld gevonden, hoeveel deze belasting opbrengt en hoe groot de kosten van inning zijn. Spreker vreest, dat de baten voor een belangrijk deel voor dekking van de kosten noodig zullen zijn, nu men er een vol-ambtelijk apparaat van maakt en het niet meer de ontvanger is, die zooals tot nu tusschen de andere werk zaamheden door de biljetten uitschrijft. Het is volgens spreker een buitengewoon onsympathieke belasting. In de stukken wordt met bittere ironie van „luxe honden" gesproken, terwijl een groot gedeelte van de honden het gelukkige bezit van vaak arme sloebers zijn, waarvan sommigen voor steunuitkeering in aanmerking komen en nu hun kostelijke tientje naar het belastingkantoor moeten brengen. Spreker gelooft dan ook, dat het beter zou zijn, deze belasting niet te heffen, maar vreest, dat de meerderheid van den Raad er anders over denkt. Onder geen beding zal spreker zijn stem geven aan een voorstel om de belasting met niet minder dan 60 te ver- hoogen, tenzij een weistandsgrens in de verordening wordt opgenomen. De heer van der Kwaak zegt, dat dit voorstel een gevolg is van de ministerieele circulaire, welke in het Ingekomen Stuk is vermeld. Vroeger betoogden de voorstanders van deze belasting, dat zij gewenscht was met het oog op den last, dien men van de honden had; men wenschte de belasting om haar preventieve werking: er zouden minder honden worden gehouden, waardoor ook de verontreiniging van de straten en het vernielen van de plantsoenen zou verminderen daardoor zou ook minder politie-toezicht noodig zijn. De tegenstanders waren zij, die een hond hielden. In deze ver gadering was de heer Hendriks als tegenstander zonder hond een uitzondering. In 1933 is de hondenbelasting voor het laatst verhoogd en toen vroeg men zich af, hoe dit bij de dalende conjunctuur mogelijk was. De weistandsgrens van 3.750.door den heer Hendriks vermoedelijk ontleend aan het Ziekenfondsenbesluit, is geheel willekeurig en kan niet als basis dienen. De belasting brengt ƒ9.000.op; de onkosten bedragen: 600.kosten van den ambtenaar, 50.drukkosten en 20.voor de samenstelling van het kohier. Eén ambtenaar houdt zich o.m. met deze werkzaamheden bezig. De heer Perquin zegt, dat in de Commissie voor Financiën waar deze verordening is besproken, besloten is om den laatsten zin van lid 2 van art. 11 te lezen: „om deze ver hooging niet of slechts ten deele toe te passen". Bij dit voorstel zijn deze woorden „of slechts ten deele" er weer uit gevallen. Is dit bij ongeluk gebeurd, of had dit een bepaalde bedoeling? De heer van der Kwaak zegt, dat afgesproken was, dat een van de ambtenaren de leden van de Commissie voor Financiën hierover zou opbellen; dat is hoogstwaarschijnlijk niet gebeurd. Deze wijziging stuitte op bezwaren bij de griffie, omdat daardoor groote willekeur in het leven geroepen zou worden. Om deze reden is deze toevoeging wederom geschrapt. De verordening wordt zonder hoofdelijke stemming vast gesteld. De lieeren Hendriks, Lombert en A. van Dijk wenschen geacht te worden tegen dit voorstel te hebben gestemd. XXXIII. Voorstel a. tot het intrekken van het besluit van 111 November 1940 (I.S. No. 149), voor zooveel betreft het aangaan van een transactie met het Leger des Heils inzake het op richten van industrieele inrichtingen e.a. en een volks logement in resp. het Gravensteen en de voormalige Kweekschool voor onderwijzers(essen) b. tot het opheffen van de burgerlijke instelling van wel dadigheid de Stedelijke Werkinrichting c. tot het intrekken van het reglement voor die instelling. (30) De heer A. van Dijk zegt, dat de omstandigheden van financieelen aard alsmede de plaats, waar de Stedelijke Werkinrichting zou worden ondergebracht, indertijd zoowel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 12