21 niet in de verordening geregeld was. Aanslag in afwijking van de aangifte of ambtshalve aanslag is mogelijk. De artt. 13 en 14 regelen de invordering der belasting krachtens kohieren. Thans wordt ten kantore van den Gemeente-Ontvanger de verschuldigde belasting vastgesteld, in een register ingeschreven, ter kennis van de belasting plichtigen gebracht en geïnd. De vaststelling en de invorde ring der belasting geschieden dus door dezelfde instantie. Volgens de voorgestelde bepalingen zullen de aanslagen door den Inspecteur der Gemeentebelastingen worden vastgesteld en ten kohiere gebracht. Krachtens dit kohier geschiedt de invordering door den Gemeente-Ontvanger. Uit een comp tabel oogpunt is deze gedragslijn, waarbij de heffing en de invordering gescheiden zijn, gewenscht. De artt. 11, 12, 16 en 17 bevatten bepalingen omtrent navordering der belasting, bezwaren, ambtshalve vernietiging of vermindering en oninvorderbaarverklaring, welke ook in andere belastingverordeningen worden aangetroffen. Ten slotte bevat art. 18 sancties op het niet of niet-behoor- lijk vervullen der gevorderde formaliteiten. Aan een dergelijke bepaling, welke ook in de verordening op de vermakelijkheids belasting voorkomt, bestaat behoefte o.a. met het oog op het invullen, onderteekenen en inleveren van het aangifte biljet. Deze sancties, welke ook in de geldende invorderings verordening voorkomen en steunden op art. 161 (oud) der Gemeentewet, zijn thans in overeenstemming gebracht met de in 1931 gewijzigde redactie van dit artikel (195 nieuw). Mitsdien geven wij Uwe Vergadering, in overeenstemming met het advies der Commissie van Financiën en met ver wijzing naar de ter visie liggende stukken, in overweging vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING, regelende de heffing en de invordering van een belasting op de honden in de gemeente Leiden. Artikel 1. Ten behoeve van de gemeente Leiden wordt een belasting geheven op het houden van honden. Art. 2. 1. Belastingplichtig is ieder, die binnen de gemeente een 'bfmëfe'r hondenhöudt. 2. Als houder van een hond wordt aangemerkt hij, die onder welken titel ook, een hond in bezit, in bewaring of onder zijn toezicht heeft. 3. In afwijking van het voorgaande is het hoofd van het gezin belastingplichtig voor een hond, welke gehouden wordt door een lid van zijn gezin. Zoo noodig beslist de Inspecteur der Gemeentebelastingen, wie als het hoofd van een gezin wordt aangemerkt. 4. Hij, die bij een ander inwoont, zonder tot diens gezin te behooren, is persoonlijk belastingplichtig. Art. 3. De belasting is niet verschuldigd voor honden: a. beneden den leeftijd van twee maanden, mits zij niet op den openbaren weg komen; b. welke uitsluitend voor den verkoop gehouden worden door kooplieden in honden of beroepsmatig dan wel in dierenasyls in bewaring worden gehouden; c. welke uitsluitend gehouden worden om blinden te leiden d. waarvan de houder geen ingezetene der gemeente is en daar niet langer dan een maand verblijft. Art. 4. 1. De belasting bedraagt, behoudens het bepaalde in lid 2 en lid 3 van dit artikel, 10.per jaar voor eiken hond. 2. Voor een hond, welke uitsluitend gehouden wordt ter bewaking van gebouwen of erven, bedraagt de belasting f 8.per jaar. 3. Voor een hond, welke uitsluitend gehouden wordt als trekhond of ten dienste van den landbouw of eenig bedrijf van nijverheid en niet valt onder de bepaling van het voor gaande lid, bedraagt de belasting 2.50 per jaar. Als trek honden worden alleen aangemerkt honden, waarvan de houders zijn ingeschreven in het register, bedoeld in art. 1, eerste lid, 2°, van de Trekhondenwet 1910 (Staatsblad No. 203). 4. Het bepaalde in lid 2 en lid 3 van dit artikel en het bepaalde onder b en c van artikel 3 is slechts van toepassing, indien de daarin bedoelde honden niet anders op den open baren weg komen dan geleid en vastgehouden aan een riem, touw of ketting of als trekhond, ingespannen in een tuig, tenzij het losloopen voor het doel, waarvoor de honden gehouden worden, noodzakelijk is. Art. 5. Het belastingjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December. Art. 6. Voor honden, waarvoor de belastingplicht vóór 1 Juli van het belastingjaar ontstaat, is de belasting ten volle verschuldigd; wanneer de belastingplicht eerst op of na 1 Juli ontstaat, is de belasting slechts voor de helft ver schuldigd. Art. 7. 1. Op verzoek van den belastingplichtige of diens recht verkrijgenden wordt voor de helft ontheffing van de be lasting verleend, indien de belastingplicht vóór 1 Juli van het belastingjaar eindigt. 2. Het verzoek moet schriftelijk bij den Inspecteur der Gemeentebelastingen worden ingediend binnen een maand, nadat de belastingplicht is geëindigd. Art. 8. 1. Aan hen, van wie bij den aanvang van het belasting jaar vermoed wordt, dat zij belastingplichtig zijn, wordt vóór 1 Maart een aangiftebiljet uitgereikt of toegezonden overeenkomstig een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen model. 2. Ieder, wien een aangiftebiljet is uitgereikt of toe gezonden, is verplicht dit duidelijk, volledig en naar waarheid in te vullen of te doen invullen en te onderteekenen. 3. Hij is verplicht het aangiftebiljet binnen 14 dagen na den datum van uitreiking ingevuld en onderteekend ten kantore van den Inspecteur der Gemeentelastingen te be zorgen of te doen bezorgen. Art. 9. 1. Hij, die bij den aanvang van het belastingjaar be lastingplichtig is en wien niet vóór 1 Maart van dat jaar een aangiftebiljet is uitgereikt of toegezonden, is verplicht vóór 15 Maart ten kantore van den Inspecteur der Gemeente belastingen aangifte te doen. 2. Hij, die door welke oorzaak ook in den loop van het jaar belastingplichtig wordt of tot een hooger bedrag be lastingplichtig wordt, is verplicht vóór 15 Maart of, indien de belastingplicht dan wel de belastingplicht tot een hooger bedrag na 1 Maart ontstaat, binnen 14 dagen na het ont staan dier oorzaak hiervan aangifte te doen ten kantore van den Inspecteur der Gemeentebelastingen. Art. 10. De Inspecteur der Gemeentebelastingen is bevoegd bij den aanslag van de aangifte af te wijken of, indien geen aangifte is gedaan, tot ambtshalven aanslag over te gaan. Art. 11. 1. Indien een aanslag ten onrechte achterwege is gebleven, verlaagd of vernietigd, of indien een te lage aanslag is op gelegd, kan de te weinig geheven belasting van den belasting plichtige of diens rechtverkrijgenden worden nagevorderd, zoolang niet drie jaren sedert den aanvang van het be lastingjaar zijn verstreken. 2. Het na te vorderen bedrag wordt met het viervoud daarvan verhoogd, indien niet volledig is voldaan aan een of meer der verplichtingen ingevolge de artikelen 8 en 9, tenzij op grond van dwaling, verschoonbaar verzuim of niet aan den belastingplichtige te wijten oorzaken redenen aanwezig zijn om deze verhooging niet toe te passen. Art. 12. Voor de toepassing van de artikelen 297, 299 en 300 der Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelastingen in de plaats van den Baad, van Burgemeester en Wet houders of van den Burgemeester. Art. 13. De invordering van deze belasting geschiedt door den Gemeente-Ontvanger krachtens de door den Inspecteur der Gemeentebelastingen opgemaakte kohieren. Art. 14. 1. De Gemeente-Ontvanger zendt binnen een maand na de ontvangst van een kohier aan ieder aangeslagene een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 7