Het vervoer van besmettelijke zieken is thans opgedragen aan de firma Wed. C. Dieben en Zoon, die daarvoor een eigen auto gebruikt. De ondervinding heeft geleerd, dat het gewenscht is ook het vervoer van lijders aan besmettelijke ziekten in eigen hand te nemen. De bediening van de beide auto's, zoowel voor den Eerste- Hulpdienst als voor het vervoer van lijders aan besmettelijke ziekten kan aan de brandweer worden opgedragen. Ook het onderhoud van de auto's kan grootendeels door de brandweer worden verricht. Het bedrag van 2.800.per auto kan aannemelijk worden geacht. Met eenige voorzieningen aan de auto's, o.a. het aan brengen in elk daarvan van een brancard, zal bovendien nog een bedrag van 1.500.gemoeid zijn. In overeenstemming met het advies van de Oommissie voor den Gemeentelijken Geneeskundigen dienst geven wij Uwe Vergadering in overweging om, behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten, een bedrag van 7.100.beschikbaar te stellen voor den aankoop van twee ambulance-auto's en het inrichten van die auto's en te bepalen, dat dit bedrag over vijf jaren, aanvangende met het jaar 1947, zal worden verdeeld. Genoemd bedrag zal t. z. t. op den kapitaaldienst van de gemeentebegrooting voor het dienstjaar 1947 worden gebracht. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. H°. 27. Leiden, 25 Januari 1947. Bij de brandweer is een Mercedes-autospuit in gebruik, die thans 25 jaar oud is. Vervanging van deze spuit is noodig. Dit kan geschieden door het doen wijzigen van den man- schappenwagen, die voorheen was geplaatst bij den overweg nabij den Bijnsburgerweg, in een gesloten autospuit. De manschappenwagen is, wat de carrosserie betreft, van een verouderd type, het chassis, alsmede de motor, zijn evenwel zoo goed als nieuw. De kosten van het verbouwen van dit voertuig tot auto spuit met ingebouwde pomp en gesloten stalen carrosserie zullen naar raming 15.000.bedragen.. Deze kosten kunnen voor een groot deel worden gedekt uit de opbrengst van den verkoop van eenige luchtbeschermingsmotorspuiten, welke gedurende de oorlogsjaren bij de brandweer in gebruik en onderhoud waren en waarvan de opbrengst ten bate van de gemeente komt. De totale bate uit dezen verkoop en uit dien van een slangenwagen beloopt 14.574.60. Wij stellen U derhalve voor, behoudens goedkeurig van Gedeputeerde Staten, ten behoeve van het doen veranderen van den manschappenwagen der brandweer in een autospuit met ingebouwde pomp en gesloten carrosserie, een bedrag van 15.000.beschikbaar te stellen. Te zijner tijd zal dit bedrag, hetwelk gedeeltelijk is te dekken uit de hierboven bedoelde opbrengst van 14.574.60 en voor het restant door een bijdrage van den gewonen dienst aan den kapitaal- dienst, op de begrooting 1947 worden gebracht. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. H°. 28. Leiden, 25 Januari 1947. Ha de bevrijding des lands werd vanwege het Bijk aan deze gemeente een zoogenaamde rescuewagen in bruikleen gegeven. De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft thans bericht, dat de gemeente dezen wagen met inventaris kan overnemen voor een bedrag van 4.500. Deze „hulpverleeningsauto" wordt gebruikt bij de Brand weer en voorziet bij dezen dienst in een behoefte. De Brand weer moet namelijk bij het verleenen van hulp bij brand en ongevallen, zooals bij het te water geraken van paarden en voertuigen, kunnen beschikken over een speciaal daarvoor ingericht voertuig. De mechanische autoladder, welk voorheen voor de hulp verleening werd gebruikt, is hiervoor niet geconstrueerd en kan dan ook niet in alle gevallen worden gebezigd. Wij stellen U derhalve voor, behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten, een bedrag van 4.500.beschik baar te stellen ten behoeve van het overnemen van het Bijk van een rescuewagen met inventaris ten dienste der Brandweer, en te bepalen, dat dit bedrag over 5 jaren, aan vangende in 1947, zal worden verdeeld. Te zijner tijd zal dit bedrag op de begrooting voor 1947, ten laste van den kapitaaldienst, worden gebracht. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. H°. 29. Leiden, 25 Januari 1947. In zijn circulaire van 4 Juli 1946, Ho. 13701, Afd. B. B., Bur. Financiën, omtrent de gemeentefinanciën, achtte de Minister van Binnenlandsche Zaken met zijn ambtgenoot van Financiën in het algemeen een hondenbelasting van tenminste 10.voor luxe-honden en 2.50 voor bedrijfs- honden noodzakelijk. Sinds 1933 bedraagt in deze gemeente de belasting voor een luxe-hond 6.voor een waakhond 5.50 en voor een trek- of bedrijfshond 2.Om te voldoen aan boven vermelde circulaire is dus wijziging noodig der verordening, regelende de heffing eener plaatselijke belasting op de honden te Leiden. Yan deze gelegenheid kan gebruik worden gemaakt om de geldende heffings- en invorderingsverordeningen, welke, zij het met eenige later aangebrachte wijzigingen, reeds van 1881, resp. 1871 dateeren, geheel te herzien en, na aan brenging van verschillende noodig of wenschelijk gebleken wijzigingen, opnieuw vast te stellen. Omtrent de voorgestelde wijzigingen en aanvullingen zij het volgende opgemerkt. Sinds de wijziging der gemeentewet in 1937 moet de invordering der plaatselijke belastingen niet, zooals vóór dien tijd, bij afzonderlijke invorderingsverordeningen, doch bij de desbetreffende heffingsverordeningen worden geregeld. Als overgangsmaatregel bleven de bestaande invorderingsver ordeningen van kracht gedurende den geldigheidsduur der heffingsverordeningen, waarop zij betrekking hebben. Indien echter thans een nieuwe verordening, regelende de heffing eener plaatselijke belasting op de honden te Leiden, wordt vastgesteld, moet de afzonderlijke invorderingsverordening vervallen; in ons voorstel zijn derhalve de heffing en de invordering in één verordening geregeld. In art. 3 worden de bestaande vrijstellingen met drie uitgebreid, nl. voor honden beneden den leeftijd van twee maanden, voor honden, welke beroepsmatig of in dieren- asyls in bewaring worden gehouden, en voor honden, waarvan de houder geen ingezetene van de gemeente is en daar niet langer dan een maand verblijft. De behoefte aan laatst genoemde vrijstelling heeft zich doen gevoelen, daar volgens de thans geldende verordening een houder van een hond, ook bij een kort verblijf in de gemeente wegens vacantie of om andere redenen, belastingplichtig is. Voor zoogenaamde luxe-honden wordt een belasting voor gesteld van 10.en voor trek- en bedrijfshonden van 2.50, overeenkomstig de bedragen, welke in bovenaange haalde circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken als minima worden genoemd. Voor waakhonden bedraagt de belasting thans 5.50, d. i. 0.50 minder dan voor een luxe-hond. Deze tarieven zijn bij de wijziging der verordening in 1932 aldus vastgesteld, omdat vóórdien, toen het verschil in de belasting tussclien luxe- en waakhonden grooter was, op vrij groote schaal honden, welke niet of althans niet uitsluitend ter bewaking van gebouwen of erven werden gehouden, toch als waakhonden werden aangegeven. Door, in navolging van de in meerdere gemeenten (o.a. Botterdam en 's-Gravenhage) gevolgde gedragslijn, de belasting voor waakhonden slechts weinig lager te stellen dan die voor luxe-honden, is deze moeilijkheid ondervangen. Daar gevreesd moet worden, dat een groot verschil in belasting tusschen luxe- en waakhonden wederom aanleiding zou geven tot onjuiste aangiften, is in art. 4, lid 2, van ons voorstel de belasting voor een waakhond bepaald op 2.minder dan die voor een luxe-hond, dus op 8. Uiteraard is voor een stedelijke gemeente zooals Leiden het aantal honden, dat uitsluitend wordt gehouden ter bewaking van gebouwen of erven, zeer gering. In de praktijk is meermalen de behoefte gebleken aan de mogelijkheid tot ontheffing, indien de belastingplicht vóór 1 Juli eindigt, bijv. wanneer een hond sterft of van de hand wordt gedaan. Het voorgestelde nieuwe art. 7 biedt daartoe thans de gelegenheid. Met het oog op een juiste beoordeeling der feiten is als voorwaarde voor ontheffing gesteld, dat de belastingplichtige binnen een maand, nadat de belastingplicht is geëindigd, een verzoek om ontheffing indient. In de artt. 8 t/m 10 wordt thans de aangifte uitgewerkt, zooals deze reeds in hoofdzaak geschiedt, doch tot dusver

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 6