MAANDAG 30 DECEMBER 1946
119
Vergadering van den Gemeenteraad van
Maandag 30 December 1946.
Geopend te veertien uur.
Voorzitter: de Burgemeester, de heer Jhr Mr F. H.
VAN KINSCHOT.
Als Secretaris fungeert de hoofd-ambtebaar ter Gemeente-
Secretarie, de heer Mr R. STRENG.
Te behandelen onderwerpen:
1° Mededeelingen.
2° Ingekomen Stukken.
2a Benoeming van vier stadsgeneesheeren.
(209)
3° Voortzetting van de behandeling van de interpellatie van
den heer A. van Dijk met betrekking tot het beleid van
het Gemeentelijk Huisvestingsbureau.
Tegenwoordig zijn 35 leden, te weten: de heer A. van Dijk,
mevrouw de Cler, de heeren Robbers, Riemens, mevrouw
Braggaar, de heeren Schüller, Woudstra, Stolp, Balkestein,
D. J. van Dijk, Ouwerkerk, Goslings, Knetsch, Piena,
Frohwein, Riedel, Smit, Ligtvoet, Aalders, van Oijen,
Lombert, van Iterson, van Weizen, Cats, mevrouw Vijlbrief,
de heeren Perquin, van der Kwaak, Jongeleen, van Schaik,
Menken, Knuttel, Hendriks, Wilmer, Kortmann en Key.
Afwezig zijn de heeren Knol en Vos, beiden wegens ver
hindering.
I. Mededeelingen.
Er zijn geen mededeelingen te doen.
II. Ingekomen Stukken.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een schrijven
van de Inrichting van Liefdadigheid voor Roomsch-Katho-
lieken te Leiden, houdende mededeeling, dat zij het verzoek om
medewerking tot inrichting van een lokaal tot het geven van
kookonderwijs voor haar school v. d. Werfstraat 98/100 intrekt.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
Ila. Benoeming van vier stadsgeneesheeren.
(209)
De Voorzitter verzoekt den heer Robbers, mevrouw Brag
gaar en den heeren van Weizen en van Oijen het stembureau
te vormen.
Worden benoemd met algemeene (32) stemmen de heeren
P. J. M. Niemer, A. J. B. Poortman, Dr J. H. F. Lahr en
mej. Dr G. Hovens Gr eve.
De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor
de genomen moeite.
De heeren Wilmer, Kortmann en Key komen na de
stemming ter vergadering.
De heer Woudstra vraagt en verkrijgt het woord voor een
persoonlijk feit en verklaart bij dezen ook tegenover den
Raad in te trekken de woorden, die hem in de vorige Raads
vergadering ontglipten en waarover hij zijn leedwezen reeds
betuigd heeft tegenover den heer van Schaik persoonlijk
(n.l. dat de wethouder fantaseert).
III. Voortzetting van de behandeling van de interpellatie
van den heer A. van Dijk met betrekking tot het beleid van
het Gemeentelijk Huisvestingsbureau.
De heer A. van Dijk zet zijn rede voort en zegt, dat het niet
de eerste keer is, dat de aandacht van den Raad wordt
gevraagd voor hetgeen spreker zou willen noemen „Huis
vestingsbureau-perikelen". Met de behandeling van dit
onderwerp in de Raadszitting van 3 Juni 1946 was de zaak
echter niet afgedaan, integendeel, men stond toen pas aan
het begin. En nu het ongeveer een half jaar geleden is, dat
het College een uitvoerige nota inzake deze materie aan den
Raad heeft overgelegd, en wij dus kunnen overzien wat
het gevolg van den toen door den Raad bepaalden koers is
geweest, meent spreker, dat er voor den Raad wel redenen
aanwezig zijn te overwegen, of deze koers ook heden nog
moet worden gevolgd.
De Raad besloot in de vergadering van 3 Juni 1946 alle
problemen, de huisvesting betreffende, geheel aan het
(A. van Dijk)
College van Burgemeester en Wethouders over te laten,
hetgeen in feite beteekende, dat dit aan het Gemeentelijk
Huisvestingsbureau werd overgedragen zonder bijstand
of contróle van een commissie.
Ook spreker behoorde tot hen, die vreesden, dat een
commissie de afwerking van vele spoedgevallen zou remmen.
Thans verklaart hij echter, dat er, gezien de practijk, gegronde
redenen zijn om dit oordeel te herzien en het College te
verzoeken het Gemeenteüjk Huisvestingsbureau te doen
bijstaan door een commissie van deskundigen, welker taak
het zal zijn van advies te dienen in aangelegenheden, die op
de huisvesting betrekking hebben.
Wanneer spreker eenige van de vele gevallen behandelt
om de juistheid van zijn meening aan te toonen, is het niet
zijn bedoeling een smaad te werpen op de personen, die
daarvoor verantwoordelijk moeten worden geacht, maar
dient men dit te beschouwen als een bewijs, dat hij het met
het beleid van deze personen niet eens kan zijn.
Spreker kan zijn bezwaren als volgt samenvatten:
1°. bepaalde, zeer urgente gevallen zijn na een half jaar
niet opgelost;
2°. er ontbreekt bij het Gemeentelijk Huisvestingsbureau
een juiste lijn in zake toewijzing van beschikbare woon
ruimte
3°. het komt nog te veel voor, dat woningen leegstaan;
4°. er is te weinig overleg met officieele instanties en
officieele personen.
Ad 1. Het dringende geval Zwartjes, Kamerling Onnes-
laan 36, is nog steeds niet opgelost. In dit pand heeft Zwartjes
voor zich, zijn vrouw en vijf kinderen slechts één slaap
kamer van 8 m2. Hoewel de directeur van den Gemeentelijken
Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst meermalen een
urgentie-verklaring over dit geval heeft afgegeven, verkeert
Zwartjes na negen maanden wachtens nog in het onzekere.
Intusschen stond het Gemeentelijk Huisvestingsbureau den
bovenbewoners toe, een gedeelte van hun woning aan anderen
te verhuren. Naar sprekers meening had men ten behoeve
van Zwartjes een gedeelte van de bovenwoning moeten
vorderen. Voor dit geval heeft spreker bijzondere belang
stelling, hoofdzakelijk omdat het zich zoo dicht bij zijn eigen
woning afspeelt. Om deze zaak voor den betrokkene tot een zoo
goed mogelijk einde te brengen, heeft spreker zich in verbinding
gesteld met de wethouders Riedel (toenmaals loco-burge
meester), Jongeleen en Menken, den directeur van den Gemeen
telijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst, dr Zijerveld,
den chef van het Gemeentelijk Huisvestingsbureau, den
heer Ensingh, en den tegenwoordigen burgemeester, die hem
allen de grootst mogelijke medewerking hebben toegezegd,
hetgeen echter zonder resultaat is gebleven. Steeds waren
er nieuwe bezwaren, welke een oplossing verhinderden.
Eerst beweerde het College geen bevoegdheid tot ingrijpen
te hebben. Toen spreker de aandacht van de hierbij betrokken
instanties vestigde op het Vorderingsbesluit Woonruimte
E 103 van 21 September 1944, gewijzigd bij F 210 van
28 September 1945, beriepen zij zich ten onrechte op het
ontbreken van jurisprudentie. E enigen tijd later, toen deze
verschenen was, bleken bij een door spreker op het Gemeente
lijk Huisvestingsbureau ingesteld onderzoek de dossiers zoek
te zijn. Ten slotte verklaarde men, dat dit geval niet viel
onder het Vorderingsbesluit Woonruimte.
Indien spreker als Raadslid dit tergend wachten al moede
is, hoeveel te meer moeten de belanghebbenden, die in zulke
precaire omstandigheden verkeer en, het dan moede zijn.
Indien niet spoedig wordt ingegrepen, zal er straks in de
woning geen plaats zijn voor de wieg van de daar te ver
wachten kleine.
Dit alles alleen omdat men blijkbaar deze zaak niet resoluut
wil aanpakken, zooals het zou moeten.
Een volgend geval. In het pand Oude Vest 33a wonen al
anderhalf jaar een man en zijn vrouw; hun vier kinderen
zijn elders ondergebracht. Bestaat er ook voor dit gezin
geen mogelijkheid om eens hereenigd te worden?
Ad 2. Een bewoner van den Stationsweg, de heer van der
Meel, bombardementsslachtoffer, kon op zijn verzoek geen
woning toegewezen krijgen. Toevallig vernam hij dat iemand
anders, de heer Jansen, die een behoorlijk huis aan de Plantage
bewoonde, toestemming had verkregen een woning in de
Hartmanstraat te betrekken. Toen hij dit ter kennis van het
Gemeentelijk Huisvestingsbureau bracht, werd hem mede
gedeeld dat dit een door den Gemeentelijken Geneeskundigen
en Gezondheidsdienst urgent verklaard geval was; toen hij
daarop aan den Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezond
heidsdienst eveneens een dergelijke verklaring verzocht,
vernam hij dat er ten kantore van den Gemeentelijken
Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst daaromtrent niets
bekend was. In arrenmoede ging hij toen weer naar het