132
MAANDAG 30 DECEMBER 1946
Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid
(Jongeleen e.a.) Gem. Huisvestingsbureau.
Op het optreden van de huisartsen heeft spreker zelf eenige
critiek. Het komt voor, dat dezelfde huisarts spreker den
eenen dag opbelt en hem verzoekt in te grijpen in een geval,
dat door de slechte behuizing zeer urgent zou zijn, en den
anderen dag mededeelt, dat de daarbij betrokken personen
niet bij anderen mogen inwonen. Hoe is het echter mogelijk,
vraagt spreker, om, indien men in het eene geval de menschen
niet mag laten inwonen, ruimte te hebben in het andere
geval? Deze huisarts beoogde inderdaad het welzijn van zijn
patiënten.
Een zeer groot pand met 10 kamers aan de Boerhaavelaan
werd bewoond door een echtpaar, waarbij één persoon in
woonde. Het Gemeentelijk Huisvestingsbureau had daarover
een rapport samengesteld en den hoofdbewoner opgeroepen.
Deze verklaarde geen inwoning te kunnen hebben wegens
ziekte van een der huisgenooten. De Gemeentelijke Genees
kundige- en Gezondheidsdienst stelde op sprekers verzoek
een onderzoek in en kwam daarbij uiteraard in contact met
den huisarts, die aan den Gemeenteüjken Geneeskundigen- en
Gezondheidsdienst verklaarde, dat in dit geval wegens ziekte
van een der echtgenooten geen sprake van inwoning kon zijn.
Men gevoelt wel: het Gemeentelijk Huisvestingsbureau
moet rekening houden met deze verklaring van den Gemeente
lijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst en dat wil het
ook wel, maar in dit geval kan het Gemeentelijk Huisvestings
bureau toch niet stil blijven zitten bij een rapport van den
Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst. Het
Gemeentelijk Huisvestingsbureau heeft dit gezin met dien
eenen inwonende toen voor een andere, kleinere woning in
geschreven, waardoor dit groote pand van tien kamers vrij
zou komen voor twee gezinnen. Nu krijgt men een verklaring
van den huisarts, dat deze familie niet mag verhuizen, maar
dat inwoning wel mogelijk is. Is het nu een juiste gang van
zaken, wanneer het Gemeentelijk Huisvestingsbureau reke
ning houdt met en afgaat op de verklaring van den Gemeente
lijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst, omdat men
daaraan niet wil tornen, omdat men dan de geheele medische
wereld tegen zich krijgt en men het altijd verliezen moet?
Men heeft zoo dikwijls bezwaren, maar men moet toch
rekening houden met de ontzettend groote moeilijkheden,
waarvoor het Gemeentelijk Huisvestingsbureau staat. Het
geval aan het Levendaal staat niet op zichzelf. Spreker kent
een geval van een uitzetting, uit een woning, waarbij degene,
die de ontruiming aangevraagd had, voor den Kantonrechter
verstek liet gaan. Men voelt met zijn klompen aan dat
men in dit geval een rechterlijke uitspraak wilde om op
clandestiene wijze een woning te krijgen. Het Gemeentelijk
Huisvestingsbureau heeft daar niet in getrapt en heeft de
woning opnieuw gevorderd, waarin men heeft berust. Spreker
zegt niet, dat het geval aan het Levendaal precies zoo ligt,
integendeel, maar als men overleg wil, moet dat dan allereerst
uitgaan van de zijde van het gemeentebestuur, van den
Burgemeester? Moet die overleg plegen met de deurwaarders,
kan het ook niet andersom? Kan dit ook niet uitgaan van de
woningbouwvereenigingen? Moeten die deurwaarders dan op
zoo'n hoog standpunt staan, dat de Burgemeester tot hen
dient te komen? Het gemeentebestuur weet toch niet precies,
wanneer ontruiming gevorderd wordt; is het dan te veel
gevraagd aan deze heeren, even het Gemeentelijk Huis
vestingsbureau telefonisch mede te deelendat een rechterlijke
uitspraak geëxecuteerd zal worden? Men schroeft het geval
aan het Levendaal geweldig op; men kan hier spreken van
een krenking van het rechtsgevoel, maar dat ligt toch niet
alleen aan het Gemeentelijk Huisvestingsbureau; dit ligt
evenzeer aan dengene, die de ontruiming vraagt, en die
positief meent het recht aan zijn zijde te hebben. Bij het
geval aan het Levendaal droeg het Gemeentelijk Huis
vestingsbureau geen kennis van het tijdstip, waarop het
vonnis van den Kantonrechter geëxecuteerd zou worden.
Dit zegt spreker echter niet als verontschuldiging; hij staat
volledig achter dat besluit. De heer Ensingh heeft spreker
dien ochtend niet kunnen bereiken, maar indien spreker wel
aanwezig was geweest, dan zou spreker den heer Ensingh
volledig gemachtigd hebben, zijn gang te gaan in deze zaak.
Men vergeet bij deze zaak één ding, n.l. dat men het ge
meentebestuur eigenüjk heeft geplaatst voor het voldongen
feit, dat op dien Maandagmorgen een gezin op straat stond.
Wat had het gemeentebestuur dan moeten doen?
De heer Hendriks merkt op, dat het gemeentebestuur had
moeten zorg dragen, dat het over een woning voor dergelijke
menschen beschikte. Gouverner c'est prévoir!
De heer Jongeleen zegt, dat de strekking van deze opmer
king is, dat het gemeentebestuur voor dergelijke onaan
gename gevallen een woning achter de hand moet hebben,
Interpellatie van den heer van A. Dijk inzake beleid
(Jongeleen e.a.) Gem. Huisvestingsbureau.
hetgeen beteekent, dat een woning wordt onthouden aan
hen, die haar meer noodig hebben.
De heer Hendriks ontkent dit. Andere gemeenten hebben
voor soortgelijke gevallen een bepaald verblijf.
De heer Jongeleen stemt dit toe, maar geeft den heer
Hendriks in gemoede den raad, elkaar in deze vergadering
geen verwijten te maken over datgene, wat vóór 1940 in
Leiden is nagelaten. Dat in Leiden geen Tehuis voor Onbe-
huisden bestaat, is de schuld van den vroegeren Raad.
De heer A. van Dijk verklaart, dat dit de schuld van den
oorlog is.
De heer Jongeleen sluit zich bij deze opmerking aan.
De heer A. van Dijk protesteert tegen de opmerking van
den Wethouder. De Raad heeft vóór den oorlog besloten,
een asyl voor onbehuisden te stichten. Aan de totstand
koming van dat besluit heeft spreker medegewerkt. Dat het
plan niet is of kon worden uitgevoerd, is niet sprekers schuld.
Men kan dus niet zeggen, dat de vorige Raad het niet heeft
gedaan.
De heer Jongeleen zegt, dat door bepaalde oorzaken niets
van het asyl is terecht gekomen. Spreker heeft zich echter
direct aangesloten bij de opmerking van den heer A. van
Dijk, dat het de schuld van den oorlog is.
De practische moeilijkheid is, dat het er niet is; sprekers
opmerking sloeg op de vraag van den heer Hendriks, waarom
hier geen dergeüjk verblijf is. Voor dergelijke gevallen kan
geen normale woning worden gevorderd.
De heer A. van Dijk had, ware hij bekleed met het gezag
van den Wethouder, een andere oplossing gevonden.
De heer Jongeleen ziet ook thans geen andere oplossing.
Indien het zoo gemakkelijk was, woningen te vorderen,
zouden er minder van dergelijke onaangename gevallen zijn.
Spreker kan zich in het algemeen vereenigen met de
opmerkingen van den heer Schüller.
Komende tot de opmerkingen van den heer A. van Dijk,
erkent spreker te hebben gezegd, dat er wordt gelasterd.
Daarvóór had spreker verklaard te meenen, de vragen van
den heer A. van Dijk te hebben beantwoord. Sprekers uit
drukking sloeg dus niet op het betoog van den heer A. van
Dijk, maar op wat thans in Leiden gebeurt.
Inderdaad stond spreker in het geval Zwartjes op het
standpunt, dat hij niets te maken had met de sociale om
standigheden van dezen gegadigde; op dit standpunt staat
spreker nog. Indien het Gemeentelijk Huisvestingsbureau bij
alle moeilijkheden ook nog rekening moet houden met de
sociale positie van de gezinnen en met allerhande vraag
stukken en verlangens van de gegadigden, is er totaal niet
uit te komen.
Het moge nu waar zijn, dat de heer Zwartjes een eenmans
bedrijf heeft, hij kreeg de beschikking over een volledige
woning in de De Sitterlaan no. 4, 300 m van zijn winkel af.
Hij zou dan volledig in zijn winkelhuis kunnen blijven wonen
en alleen het perceel de Sitterlaan no. 4 kunnen gebruiken
als slaapgelegenheid. Daarbij kwam nog dat de heer Zwartjes,
met het oog op de verhouding met zijn buren, ook wel eens
gelijk wilde hebben. Natuurlijk is het voor hem beter, wanneer
hij geheel boven zijn winkel kan wonen, maar in de gegeven
omstandigheden bad hij geen andere keuze.
Nu het geval de Sitterlaan no. 48. Het Gemeentelijk Huis
vestingsbureau kent drie soorten gevallen: de zeer urgente,
de urgente, en tenslotte deze gevallen: als men een woning
heeft, helpt men die menschen ook. Waar het Gemeentelijk
Huisvestingsbureau ter oore was gekomen, dat het perceel
de Sitterlaan 48 zou vrijkomen, was dit huis in principe al
aangewezen voor een zeer urgent geval. Tusschentijds kwam
echter een verzoek van iemand om bij deze familie te mogen
gaan inwonen, met de kennelijke bedoeling om, wanneer die
familie uit dat huis vertrok, daar rustig te blijven wonen.
Maar waar blijft men dan met de urgente gevallen, die om
ingrijpen vragen? Spreker heeft dien persoon toen geantwoord,
dat hij, wanneer hij een vestigingsvergunning kreeg, daar
mocht gaan inwonen, maar dat hij er rekening mee moest
houden dat hij weg zou moeten, wanneer de familie dat huis
verliet. Spreker heeft toen persoonlijk tot den heer Ensingh
gezegd, dat hij een bewijs van inwoning kon afgeven, onder
voorwaarde, dat hij een verklaring onderteekende, dat hij
dat perceel zou verlaten, wanneer die familie verhuisde.
Anders zou het Gemeentelijk Huisvestingsbureau eerst een