MAANDAG 30 DECEMBER 1940.
131
Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid
(A. van Dijk e.a.) Gem. Huisvestingsbureau.
is verscheidene malen op het Gemeentelijk Huisvestings
bureau geweest om de aandacht er op te vestigen, dat aan
den toestand een einde moest komen.
Het betoog van den Wethouder, dat voor iederen wan-
bewoner een woning moet worden gevonden, is in feite niet
geheel en al juist. Een wanbewoner heeft de straf voor zijn
eigen fout te dragen; wanneer hij uit zijn woning wordt
gezet en direct door anderen aan een prachtige woning wordt
geholpen, beteekent een vonnis van den Kantonrechter
niets meer.
Spreker blijft van meening, dat de menschen niet op het
Levendaal konden blijven staan, maar ook niet meer in het
huis mochten teruggaan, alleen reeds niet, omdat dit in
strijd met het recht is. De beoordeeling van dit punt laat
spreker graag over aan meer juridisch geschoolden.
In het geval Godschalk is sprekers bezwaar, dat het
Gemeentelijk Huisvestingsbureau een gezegelde verklaring
van den toekomstigen huurder verlangt, dat deze, indien de
woning, welke hij gaat betrekken, t. z. t. aan anderen moet
worden toegewezen, hij geen recht op een andere woning
mag laten gelden. Het Gemeentelijk Huisvestingsbureau had
de verhuizing naar de Sitterlaan 48 dan niet moeten toestaan.
Bovendien kan later, indien blijkt, dat het huis beter aan
een groot gezin kan worden toegewezen, het Huurbesluit
worden gehanteerd.
In het geval CosseePlanjer zijn er volgens spreker twee
mogelijkheden: de Wethouder heeft hem öf voor een ont-
zettenden sufferd versleten öf voor iemand, die eerlijk heeft,
willen zijn; voorloopig neemt spreker het laatste aan. Mis
schien heeft mevrouw CosseePlanjer bij haar bezoek aan
spreker listige vrouwenoogen gehad, maar spreker heeft in
eerste instantie gezegd, dat degenen, die hij met naam en
toenaam noemde, zelf verantwoordelijk zijn voor wat zij
hem hebben medegedeeld.
Spreker heeft zich eerst achter het College geplaatst,
omdat hij niet voldoende feiten kende; dat nu een enkele
bezoeker of bezoekster hem een misleidende voorstelling van
zaken heeft gegeven, doet aan de juistheid van sprekers
betoog niets af.
Het eene oogenblik verklaart de Wethouder geen critiek
te kunnen aanvaarden; een ander moment zegt hij, dat men
met critiek kan komen, omdat er honderden gevallen zijn;
zoo komt de Raad er niet uit.
De Wethouder heeft laten doorschemeren, dat, indien de
instelling van een commissie niet wordt opgevat als het
werpen van een blaam op de hierbij betrokken ambtenaren,
hij zich er wel mede kan vereenigen.
Het is spreker er niet om te doen een blaam op iemand te
werpen, maar hij is het alleen met het beleid van het Ge
meentelijk Huisvestingsbureau op bepaalde practische punten
niet eens. Daarom dient spreker bij dezen een motie in,
waarbij de wenschelijkheid wordt uitgesproken te dezer zake
een commissie van advies in het leven te roepen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van
den heer A. van Dijk, luidende:
,,De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat er een
commissie wordt samengesteld om Burgemeester en Wet
houders en den Raad te adviseeren inzake huisvestings
problemen in de gemeente Leiden. Deze commissie ware
samen te stellen uit deskundigen en wel vertegenwoordigers
van den Verhuurdersbond, van de woningbouwvereenigingen,
den Wethouder als voorzitter en een rechtskundige als
secretaris."
De heer Hendriks zegt, dat die suggestie over de samen
stelling niet in de motie opgenomen kan worden.
De heer Schiiller vindt het niet zoo erg gewichtig, of dit
verzoek niet tot het College van Burgemeester en Wethouders
gericht moet worden, zooals de heer Woudstra opmerkte.
Spreker is hierbij afgegaan op het Ingekomen Stuk no. 63
van 25 Mei 1946; dat is ook onderteekend door Burgemeester
en Wethouders, en niet door den Burgemeester. Vandaar dat
spreker in zijn voorstel dit verzoek richt tot Burgemeester
en Wethouders. Spreker is echter bereid zijn voorstel in
dezen zin te wijzigen, dat dit verzoek wordt gericht tot den
Burgemeester.
Den heer A. van Dijk antwoordt spreker dat hij erop heeft
gewacht, dat deze, overeenkomstig art. 38 van het Reglement
van Orde, direct op de rede van den Wethouder zou ant
woorden. Art. 38 van het Reglement van Orde schrijft n.l.
voor, dat na het antwoord van den Wethouder de interpellant
onmiddellijk repliceert. Het is dus niet de schuld van spreker,
maar die van den interpellant, die de andere Raadsleden
heeft laten voorgaan.
Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid
(Voorzitter e.a.) Gem. Huisvestingsbureau.
De Voorzitter zegt, aangaande de vraag, of dit nu een zaak
is van Burgemeester en Wethouders dan wel van den Burge
meester, dat die bevoegdheden door elkaar heen loopen. De
bevoegdheid tot het verleenen van vestigingsvergunningen
ingevolge het Vestigingsbesluit en de bevoegdheid tot vorde
ring van woonruimte zijn des Burgemeesters, de bevoegdheid
tot verdeeling van de woonruimte in de gemeente behoort
aan Burgemeester en Wethouders. Die bevoegdheden loopen
eigenlijk geheel door elkaar heen. Daarom heeft spreker er
ook geen bezwaar tegen gemaakt, deze vragen, gesteld door
den heer A. van Dijk, in den Raad te brengen. Het doet spreker
bijzonder veel genoegen, dat Wethouder Jongeleen spreker
bij de uitvoering van deze besluiten terzijde staat; spreker
brengt hem daarvoor dank. Die taak is zwaar en moeilijk.
Wat betreft de quaestie van de plaats gehad hebbende
„rechtsverkrachting", kan men zeer zeker betreuren dat het
in sommige gevallen noodzakelijk is voor den Burgemeester
in te grijpen, wanneer het n.l. betreft huisvesting van men
schen, die op straat gezet zijn. Het Gemeentelijk Huis
vestingsbureau tracht in dergelijke gevallen dan ook niet een
huis te vorderen dan na machtiging van den Minister. Men
kan het woord „rechtsverkrachting" gebruiken, maar die
mogelijkheid is wel degelijk open gesteld. Men zal dit natuur
lijk zooveel mogelijk moeten voorkomen; daarover is ieder
het eens. Dit is indertijd ook besproken in het College.
Wanneer er ruimte is om een dergelijk gezin onderdak te
verschaffen, kan men door overleg een dergelijke „rechts
verkrachting" zooveel mogelijk voorkomen. Spreker zal
daartoe steeds alle pogingen in het werk stellen.
Den heer Prohwein antwoordt spreker, dat hij er zeer
groot bezwaar tegen heeft om aangelegenheden, die voor een
zuiveringscommissie geweest zijn, opnieuw aan te boren.
Wanneer een zuiveringscommissie een oordeel heeft geveld,
is voor spreker de zaak afgeloopen. Spreker is ook blij, dat
men, blijkens de vele stemmen in dezen zin die in den Raad
zijn opgegaan, de integriteit van den Chef van het Gemeente
lijk Huisvestingsbureau zoo hoog stelt. Dat kan men in dezen
tijd niet genoeg waar deer en.
De heer Jongeleen is volkomen bereid, op alle ter sprake
gebrachte punten volledig te antwoorden, doch zal met het
oog op het late uur de kortheid betrachten. Spreker wil
echter niet dat men denkt dat hij niet bereid zou zijn diep op
de gemaakte opmerkingen in te gaan.
De heer Frohwein heeft een tegenstelling gemaakt tusschen
het geval-Couprie, een N.S.B.-er, die een huis op het Rapen
burg toegewezen heeft gekregen, en het geval van een oorlogs
slachtoffer van Aelst, die geen woning kon krijgen. Het is
zeer wel mogelijk nog andere, soortgelijke gevallen tegenover
elkaar te stellen, het is alleen maar de quaestie of het Ge
meentelijk Huisvestingsbureau, toen het voor deze beslissing
geplaatst was, in staat was dit te voorkomen. Spreker kan
dit geval niet beoordeelen en gaat er ook niet dieper op in.
Inzake de quaestie van de zuivering van den heer Ensingh
sluit spreker zich volledig aan bij den heer van Weizen. Het
is spreker bekend, dat in den oorlogstijd wijlen de heer Yerweij
zeer nauw contact heeft gehad met den heer Ensingh inzake
de problemen van de huisvesting van Joden en van onder -
gedokenen in de gemeente Leiden en dat de heer Ensingh
degene is geweest, die deze adressen, dikwijls onder zeer
moeilijke omstandigheden, heeft gevrijwaard voor een bezoek,
ook van enkele ambtenaren.
De heer Lombert heeft gesproken over het overleg dat
gepleegd wordt met de woningbouwvereenigingen en hij heeft
daarbij gewezen op een geval, dat spreker ook persoonlijk
bekend is. Ook in dit geval is spreker niet van de lijn afge
weken. Het behoort tot de moeilijkste zaken weduwen en
weduwnaren, die alleen achterblijven en bijna hun geheele
leven in hetzelfde pand hebben gewoond, daaruit te zetten.
Deze gevallen worden dan ook door spreker met de grootst
mogelijke soepelheid behandeld. In het door den heer Lombert
bedoelde geval had men eenerzijds de verklaring van de
weduwe, dat zij bereid was het pand te verlaten, en anderzijds
de verklaring van haar kinderen, dat zij er niet uit mocht,
terwijl een van de getrouwde kinderen woningruil had ge
vraagd. Bovendien was het huis aangewezen voor een urgent
geval van den Hooge Rijndijk.
Spreker begrijpt, dat de heer van Iterson, die niet alleen
als Raadslid met de huisvestingsproblemen kennis maakt,
persoonlijk bezwaren heeft. Er wordt zooveel mogelijk overleg
met de verhuurders gepleegd, maar indien de heer van
Iterson heeft bedoeld, dat het Gemeentelijk Huisvestings
bureau gevallen van dubbele bewoning ter kennis van de
huiseigenaren behoort te brengen, is spreker bereid deze
klacht nog eens te onderzoeken en zoo noodig op dat punt
maatregelen te nemen.