128
MAANDAG 30 DECEMBER 1946.
Interpellatie van den lieer A. van Dijk inzake beleid
(Kortman e.a.) Gem. Huisvestingsbureau.
is het naar sprekers oordeel nog geen reden om het advies
van den Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezondheids
dienst te negeeren. Spreker kan zich dan ook voorstellen,
dat de Wethouder zich aan dat advies wenscht te houden.
Wanneer men het advies van den Gemeentelijken Genees
kundigen- en Gezondheidsdienst negeert, is er niet de minste
reden om het te vragen.
De heer D. J. van Dijk acht het in de eerste plaats nood
zakelijk, dat men beseft, dat een bureau als het Gemeentelijk
Huisvestingsbureau het vertrouwen van de burgerij volledig
noodig heeft, daar het zijn werk slechts in een sfeer van ver
trouwen goed kan verrichten. Het is echter een algemeen
bekend feit, dat het vertrouwen ontbreekt. Daarom is het
wel goed, dat de verschillende zaken, welke bij deze inter
pellatie zijn besproken, ter tafel zijn gebracht, al kan spreker
de manier, waarop de heer Frohwein enkele dingen naar
voren heeft gebracht, niet bewonderen.
Men moet eindelijk in het openbaar durven uitspreken,
wat in de Leidsche binnenkamers zoo veelvuldig wordt
gezegd. Het is ook geen wonder. Reeds in de vergadering
van 3 Juni 1946 is geconstateerd, dat een bureau, hetwelk
zoo weinig te verdeelen heeft en zooveel aanvragen te ver
werken krijgt, bij zijn optreden altijd verbittering moet ver
oorzaken. Nu kan men klagen, gelijk de heer Lombert waar
schijnlijk zeer terecht doet, over te weinig tact van de
ambtenaren van het bureau, maar dan wijst spreker er op,
dat het dezen menschen buitengewoon moeilijk wordt ge
maakt tact te bezitten. Wanneer men den geheelen dag
wordt bestormd door „huis- of kamerlustigen", wordt- zijn
humeur er inderdaad niet beter van. Dat men dan volkomen
te goeder trouw zijnde personen onheusch bejegent, is fout,
maar begrijpelijk. De fout ligt bij de Leidsche burgerij,
eigenlijk bij ons allen, zegt spreker. Het Gemeentelijk Huis
vestingsbureau moet n.l. vechten om iedere kamer, om ieder
huis door het volkomen gebrek aan sociaal besef bij alle
kringen van de Leidsche burgerij. Iedereen vecht voor het
behoud van zijn woonruimte. Het Gemeentelijk Huisvestings
bureau moet meestal speuren naar woonruimte. Overal
wordt gekletst, dat de buren nog wel woonruimte over
hebben, waarbij men vergeet te vertellen, dat men zelf
ruimer woont. Zoo ontstaat de onaangename sfeer.
Indien men zich vereenigde met het denkbeeld van den
heer A. van Dijk om een commissie in te stellen, zou men
daarmede tegelijkertijd een motie van wantrouwen in het
beleid van het Gemeentelijk Huisvestingsbureau aannemen.
Gehoord het antwoord van den Wethouder, gevoelt spreker
zich daartoe niet gerechtigd.
Er zijn fouten gemaakt, natuurlijk; in deze materie is
het onmogelijk geen fouten te maken, maar de Wethouder
heeft op de verschillende gevallen, die genoemd zijn, positief
geantwoord met verschillende gegevens en spreker is over
tuigd: wanneer de wethouder daarvoor nog een week neemt,
zou hij wel met honderden andere gevallen kunnen komen.
Het is onmogelijk voor dergelijke ambtenaren geen fouten
te maken en een motie van wantrouwen te stellen tegen een
Gemeentelijk Huisvestingsbureau, dat zooveel gepresteerd
heeft, lijkt spreker totaal onjuist. Over instelling van een
commissie valt zeker te praten, en spreker is daar zeker
niet tegen, maar spreker kan er niet aan meedoen, dit te
koppelen aan de vragen van den heer A. van Dijk, die een dui
delijke critiek inhouden op het beleid, spreker zegt niet van
het College, maar van den Burgemeester en van het Gemeen
telijk Huisvestingsbureau. Eerst dient hier het vertrouwen
in het Gemeentelijk Huisvestingsbureau zoo sterk mogelijk
naar voren gebracht te worden, opdat een eventueele
commissie vooral niet het karakter krijgt van een commissie
na gebleken wanbeleid.
De heer van Weizen moet tot zijn spijt constateeren, dat
hetgeen vanmiddag hier is gesproken in het algemeen beneden
de maat is gebleven. Zeker, het is voor ieder raadslid een
klein kunstje om op dezelfde wijze als de interpellant heeft
gedaan, hier een aantal gevallen naar voren te brengen die
min of meer critiek inhouden op het beleid van het Gemeen
telijk Huisvestingsbureau, maar het gaat hier in de aller
eerste plaats om de lijn, die in het algemeen gevolgd wordt
door het Gemeentelijk Huisvestingsbureau en hoewel spreker
het niet in alles eens is met den wethouder, is toch ten aanzien
van de lijn, die door het Gemeentelijk Huisvestingsbureau
wordt gevolgd, zeker eenige vastheid te bespeuren.
Wat betreft de integriteit van den betrokken ambtenaar,
den heer Ensingh, stelt spreker, die deel heeft uitgemaakt
van de Gemeentelijke Zuiverings Commissie, die ook tot
taak heeft gehad, het dossier van den heer Ensingh te behan
delen, in te zien en te beoordeelen, in verband met eenige
Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid
(ran Weizen e.a.) Gem. Huisvestingsbureau.
tegen hem ingediende aanklachten, die tot een tijdelijke
staking van hem hadden geleid, er prijs op hier te verklaren,
dat de genoemde commissie, na inzage van de stukken en
na beoordeeling van de aan deze commissie ter beoordeeling
verstrekte gevallen, tot de conclusie is gekomen, dat deze
ambtenaar tijdens de bezettingsjaren met betrekking tot
zijn houding niet meer en niet minder is tekortgeschoten
dan vele andere ambtenaren, zoowel van de gemeente als
in het algemeen. Het is goed dit te zeggen omdat daardoor
veel van de onzuiverheid, die omtrent de figuur van den
ambtenaar Ensingh is ontstaan, kan weggenomen worden.
Als voorzitter van een woningbouwvereeniging heeft
spreker ook eenige malen te maken gehad met den heer
Ensingh, om bepaalde gevallen tot een oplossing te helpen
brengen, doch spreker heeft ook meermalen met dezen te
maken gehad in verband met klachten van menschen, die
tot spreker waren gekomen om hulp en advies. Nu weet men
wie de heer Ensingh is; spreker geeft toe dat misschien wat
meer soepelheid zou kunnen worden betracht, maar waar
hier vooral psychologisch inzicht en tact worden gevraagd,
betwijfelt spreker toch zeer of op het oogenblik in Leiden een
ambtenaar gevonden zal kunnen worden, die in staat zou
zijn om aan alle klachten en gevallen, die zich bij het Ge
meentelijk Huisvestingsbureau voordoen, die welwillende
aandacht te schenken, en ten aanzien daarvan voortdurend
die hoofsche vormen in acht te nemen, die noodig zouden
zijn om te bewerkstelligen, dat niemand daarvandaan
heengaat die niet in den een of anderen vorm tevreden
gesteld is.
De stemming, waarin zij verkeeren, die bij een bezoek
aan het Gemeentelijk Huisvestingsbureau, na urenlang in de
file te hebben gewacht, tot een ambtenaar worden toegelaten
en dan tot de conclusie komen, dat het onderhoud geen
enkel resultaat oplevert, is zooals begrijpelijk van dien aard,
dat het minste of geringste aanleiding kan geven tot het
uiten van klachten in een critischen vorm, waarbij men al
naar gelang van zijn intelligentie in krachtige of minder
krachtige termen spreekt. Welke commissie er ook komt, de
klachten over de tekortkomingen van het Gemeentelijk
Huisvestingsbureau zullen er niet minder op worden.
Dit wil in de verste verte niet zeggen, dat spreker tegen
een commissie is. In de vergadering van 3 Juni 1946 heeft
spreker als zijn meening te kennen gegeven, dat het wensche-
lijk zou zijn voor elke woonwijk een commissie in het leven
te roepen, opdat men in staat zou zijn de beschikbare woon
ruimte op een billijke en rechtvaardige wijze te verdeelen.
Intusschen heeft spreker het gevoel, dat men op het oogen
blik zoekt naar een bliksemafleider voor de bestaande wan
verhoudingen. Wanneer men den vinger op de wonde plek
wil leggen, kan men niet ontkomen aan het bespreken van
de woningpolitiek en van maatregelen, welke zouden moeten
worden genomen om binnen afzienbaren tijd te ontkomen
aan den last, die langzamerhand op de schouders van de
Leidsche burgers komt te rusten. Hier helpt geen beroep op
het sociaal gevoel. Men kan voortdurend een beroep doen
op de altruïstische gevoelens der menschen, maar zoolang
men daarbij niet in uitzicht kan stellen een oplossing voor
den toestand, waaraan zij betrekkelijk gesproken geen
van allen schuld hebben, zal men er rekening mede moeten
houden, dat deze toestand voortdurend aanleiding zal geven
tot vaak ongerechtvaardigde critiek. Dit is juist het min
of meer troostelooze in deze zaak. De Wethouder heeft er
slechts even op gezinspeeld, toen hij zei, dat in 1946 slechts
één huis in Leiden is gebouwd, terwijl er een tekort van
3000 woningen is. Ook de gemeente staat hier betrekkelijk
machteloos tegenover. Indien men werkelijk tot een op
lossing van dit vraagstuk wil komen, zal men zich er reken
schap van moeten geven, dat de Regeering in de allereerste
plaats het orgaan is voor het nemen van die maatregelen,
welke noodig zijn om aan den schreeuwenden wantoestand,
die in de naaste toekomst hoe langer hoe erger zal worden,
een einde te maken. Dit kan alleen geschieden door een doel
treffende en krachtige woningpolitiek van de Regeering.
De heer Schiiller heeft uit het antwoord, dat de Wethouder
op de vragen van den interpellant heeft gegeven, slechts
kunnen afleiden, dat het Gemeentelijk Huisvestingsbureau
zich heeft gedragen naar de richtlijnen, waarmede de Tijdelijke
Gemeenteraad blijkens het verslag van de vergadering van
3 Juni 1946 zich heeft vereenigd.
Bij dit groote en zeer moeilijke vraagstuk zullen er, wien
men ook aan het hoofd van dit Bureau stelt, of wien men
daarvan ook mede de leiding geeft, altijd gevallen zijn die
niet juist of minder juist behandeld zijn. De heer A. van Dijk
heeft vanmiddag een heele waschlijst "van gevallen opge
noemd; de Wethouder heeft daarop, voorzoover hij van die