MAANDAG 23 DECEMBER 1946. 113 Wijzigen verordening, regelende wachtgeld en pensioen (Piena e.a.) aan de Wethouders, enz. lichamen genoemd in de artikelen 3 en 4 der Pensioenwet 1922, over eenig kalenderjaar wordt verminderd met het bedrag, waarmede liet wachtgeld, vermeerderd met die inkomsten, de laatstelijk genoten wedde overschrijdt, maar daarin wordt niet bepaald (wat in artikel 5 der verordening, regelende bet verleenen van wachtgeld aan ambtenaren en werklieden in dienst der gemeente Leiden, wel geschiedt) dat deze vermindering ook plaats heeft, wanneer hij inkomsten gaat genieten uit of in verband met een ambt of betrekking in dienst van een lichaam, dat niet in de artikelen 3 en 4 der Pensioenwet 1922 is genoemd. Aangezien spreker het wenschelijk acht, dat ook deze inkomsten in mindering worden gebracht, dient hij een daartoe strekkend voorstel in. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Piena, luidende: ,,Ondergeteekende stelt voor, Artikel 6 van de verorde ning regelende het verleenen van wachtgeld en pensioen aan de Wethouders, alsmede het verleenen van pensioen aan hun weduwen en weezen aldus te wijzigen: liet wacht geld wordt verminderd met het geheel of een deel van het bedrag, dat de betrokkene geniet uit arbeid of bedrijf, na den ingang van het wachtgeld ter hand genomen, met dien verstande echter, dat hetgeen wegens wachtgeld en boven bedoelde inkomsten uit arbeid of bedrijf wordt genoten, niet ten gevolge van die vermindering mag dalen beneden de laatstgenoten wedde als Wethouder." Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten dit voorstel te stellen in banden van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. Beraadslaging over artikel I. De heer Wilmer kan zich met den inhoud van dit artikel niet vereenigen. De Eaad heeft indertijd na rijp beraad op voorstel van een commissie ad hoe besloten den wethouders gedurende twee jaar een wachtgeld van respectievelijk 75 en 50 van de laatstelijk genoten wedde toe te kennen. Terloops geeft spreker bescheidenlijk in overweging de goede gewoonte van vroeger om voorstellen met betrekking tot de financieele positie van de wethouders niet van het College te doen uitgaan, maar daarvoor een raadscommissie in te stellen, te bestendigen. Bij een dergelijk voorstel van het College zijn altijd vier direct belanghebbenden betrokken. De practijk heeft aangetoond, dat een afgetreden wet houder geen twee jaar noodig heeft om tot de volledige vervulling van zijn vroegere functie te komen of een nieuwe functie te verkrijgen, zoodat de bestaande regeling vrij royaal is. Spreker kent maar één geval, waarin de afgetreden wethouder er niet onmiddellijk in slaagde een andere, finan cieel gelijkwaardige functie te bekleeden. Daarbij komt, dat de wachtgeldregeling een zeer breede strekking heeft: men krijgt wachtgeld, ongeacht het feit, of men al dan niet een lucratieve functie in het vrije maat schappelijke leven gaat bekleeden en ook al wordt de nieuwe functie hooger gesalarieerd dan die van wethouder. Uit gezonderd zijn alleen de functies, welke in de Pensioenwet zijn genoemd. Spreker heeft indertijd den Eaad geadviseerd de thans bestaande regeling aan te nemen; het is voor hem geen groot offer te erkennen, dat hij toen een verkeerd advies heeft gegeven. Moest spreker den Eaad weer adviseeren, dan zou hij overwegen, den termijn te beperken tot één jaar. Voor degenen, die het met het voorstel van den heer Piena eens zijn, zal het van belang zijn te weten, of artikel I al dan niet wordt aangenomen. Wordt het artikel aan genomen, dan is er veel meer voor te zeggen, het voorstel van den heer Piena te accepteeren; zij hangen met elkaar samen. Spreker geeft daarom het College en den Eaad in over weging, deze geheele materie te doen bezien door een daartoe in te stellen raadscommissie. De heer Woudstra sluit zich aan bij het betoog van den heer Wilmer met betrekking tot de verwijzing van zaken als deze naar een commissie ad lioc. Het doet prettiger aan, wanneer voorstellen, waarbij de belangen van de wethouders zelf zijn betrokken, niet komen van de zijde van het College. Spreker zou gaarne de ratio van de verlenging van den termijn van twee tot drie jaar vernemen. Deze uitbreiding mag geen compensatie voor een eventueel onmogelijke wijziging van de salarissen der wethouders zijn. Ook spreker Wijzigen verordening, regelende vraehtgcld en pensioen (Woudstra e.a.) aan de Wethouders, enz.; e.a. acht het gewenscht, dat deze geheele materie nog eens door een speciale raadscommissie onder de oogen zal worden gezien. Spreker en de zijnen zullen zich onder geen omstandig heden kunnen vereenigen met een eventueel voorstel om bij de toekenning van wachtgeld een onderscheid te maken, dat verband houdt met de vraag, of de wethouder al dan niet een lucratieve functie heeft verkregen. Het beoordeelen van deze vraag ligt buiten de competentie van den Eaad. De heer van Weizen is het volkomen eens met het betoog van den heer Wilmer, dat het wenschelijk is deze geheele materie te stellen in handen van een speciale raadscommissie. Spreker onderschrijft de bezwaren, welke de heer Wilmer tegen de verlenging van den termijn van twee tot drie jaar heeft aangevoerd. Deze verlenging bergt het gevaar van cumulatie in zich, die op den duur groote bezwaren met zich zou brengen. De heer Vos is het eens met het betoog van den heer Wilmer, dat het wenschelijker is voorstellen als deze, die nu uitgaan van de belanghebbenden zelf, door een commissie ad hoe te doen behandelen. Spreker ziet met belangstelling de motiveering van de verlenging van den termijn van twee tot drie jaar tegemoet, nu zij in het Ingekomen Stuk ontbreekt. De heer Piena waarschuwt den Eaad voor het gevaar van cumulatie van inkomens. Sprekers voorstel strekt er juist toe, deze cumulatie te voorkomen. Spreker stelt namens zijn fractie voor, de stukken te stellen in handen van een commissie ad hoe. De Voorzitter zegt, dat het niet eiken afgetreden wethouder is gelukt binnen twee jaar een behoorlijke betrekking te vinden, zoodat ook een derde jaar wenschelijk wordt geacht. Waar de Gemeentewet het mogelijk maakt den termijn tot drie jaar te verlengen, heeft het College gemeend een daartoe strekkend voorstel te moeten doen. Nu blijkbaar de Eaad in het algemeen wenscht, dat deze stukken worden gesteld in handen van een commissie ad hoe, heeft het College daartegen geen bezwaar. Mitsdien stelt spreker voor de verdere behandeling van het "voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te houden en dit, alsmede het voorstel van den heer Piena, te stellen in handen van een door spreker te benoemen raadscom missie ad hoe. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. XXIII. Voorstel tot liet vaststellen van (le statuten voor de stichting liet „Leidseli Studiefonds". (204) De Voorzitter acht het na de besprekingen in de ver gadering van 7 October j.l. niet noodzakelijk de algemeene beraadslaging over het voorstel te heropenen en meent thans tot de artikelsgewijze behandeling van de statuten te kunnen overgaan. Het College heeft inmiddels eenige kleine redactie wijzigingen aangebracht. De heer Woudstra heeft eenig bezwaar tegen deze uiteen zetting van den Voorzitter en wenscht over de ontwerp statuten, die ook een considerans hebben, algemeene be schouwingen te houden. De Voorzitter zou het op prijs stellen, indien men niet verviel in een terugkomen op wat in de vorige vergadering is aangenomen, aangezien anders een volledige herhaling van de behandeling zou plaats hebbenterwijl de Eaad reeds in sommige opzichten een uitspraak heeft gedaan. De heer Woudstra gelooft niet, dat het noodig is in herhaling te vervallen, maai stelt er prijs op, nu in een van de artikelen een prmcipieele wijziging is aangebracht, de gelegenheid te krijgen om alles ter sprake te brengen, wat hij wil ter sprake brengen. Het gaat daarbij slechts om één bepaald punt. Formeel bestaat er geen bezwaar tegen, nu het College zelf een wijziging van materieelen aard heeft aangebracht. Aan den anderen kant acht spreker het noodzakelijk, principieele punten ter sprake te brengen, nu op de artikelen materieel nog iets is aan te merken en met name in artikel 2 zulk een bok zit, dat spreker er in het belang van de gemeente als raadslid wel tegen op moet komen. Bovendien vreest spreker, dat de notaris, na in zijn rustige kabinet de fout te hebben gezien, de stukken zal terugzenden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 5