MAANDAG 25 NOVEMBER 1946. 105 Tnterpellatie-D. J. van Dijk. (D. J. van Dijk e.a.) De heer D. J. van Dijk richt (le volgende vragen tot het Ooilege 1°. Wanneer zijn Burgemeester en Wethouders voornemens uitvoering te geven aan het destijds genomen raadsbesluit betreffende de aansluiting van de raadsleden op het telefoon net? 2°. Mochten onverhoopt Burgemeester en Wethouders geen uitvoering aan dat raadsbesluit wenschen te geven, wat is daarvan dan de reden? De Voorzitter wenscht met het volgende de beide vragen tegelijk te beantwoorden. Nu op de begrooting voor het dienstjaar 1946 geen gelden voor de telefoonaansluiting van de woningen van de raads leden zijn uitgetrokken, hebben Burgemeester en Wethouders zich beraden over de vraag, of het gewenscht is, thans de noodige stappen daartoe te doen. Daarbij is het College tot de slotsom gekomen, dat, aangezien het hier een jaarlijksche uitgave van rond 2.500.zou betreffen, het raadzaam zou zijn de beslissing te doen nemen bij de behandeling van de begrooting voor het dienstjaar 1947, zulks in verband met de thans niet voldoende inzichten in de financieele situatie der gemeente. De heer D. J. van Dijk vraagt, of het bedrag van 2.500. wordt gevormd door de kosten van het eventueel aansluiten van alle raadsleden. De Voorzitter antwoordt, dat het de kosten zijn van de aansluiting van de woningen van alle raadsleden, behalve de vier wethouders. De heer D. J. van Dijk merkt op, dat van de overblijvende 33 raadsleden een zeer groot aantal reeds is aangesloten. Het gaat om het abonnement en de vergoeding van de gesprekkosten. De Voorzitter zegt, dat het niet alleen gaat om de aan sluitingen, die op zich zelf 9.kosten, maar ook om de vergoeding voor het geheele jaar. Men kan geen onderscheid maken tusschen raadsleden, die wel en die niet als particulier een aansluiting hebben. Wanneer het desbetreffende raads besluit wordt uitgevoerd, moeten alle raadsleden vrij telefoon .hebben. De kosten daarvan bedragen 33 x 75. De heer D. J. van Dijk betoogt, dat het eertijds genomen raadsbesluit van kracht blijft en moet worden uitgevoerd. Toen verleden jaar de noodgemeenteraad bijeenkwam, be richtte het College den leden, dat in verband met de materiaal positie er nog niet toe kon worden overgegaan, uitvoering aan het raadsbesluit te geven. Toen de tegenwoordige Raad bijeenkwam, bleef een dergelijk bericht van het College achterwege. Waarom begrijpt spreker niet. De Voorzitter wenscht dit nu te brengen op de begrooting voor 1947, op grond van het feit, dat het niet heeft gestaan op de begrooting voor 1946. Hier kan men echter spreken van een verzuim van den Tijdelijken Gemeenteraad, die inderdaad een zeer tijdelijk karakter droeg, n.l. van een jaar en die geen voorzieningen voor verdere jaren kon treffen. Bovendien zou een poging daartoe reeds bij voorbaat tot onvruchtbaarheid gedoemd zijn wegens het bovengenoemd schrijven van het College. Ook al zou die bereidheid niet al te groot zijn, dan was nog altijd het raadsbesluit van 1930 geldig gebleven. Indien nu bij de begrooting voor 1947 uitgemaakt moet worden, of tot aanleg moet worden overgegaan, zou het dan niet eenvoudiger zijn een voorstel in te dienen, om dit raadsbesluit van de kaart te brengen? Anders wordt de beslissing nog een jaai uitgesteld. De Voorzitter zal het met spreker eens zijn, dat het voor een raadslid een zeer dringende noodzakelijkheid is, over een telefoonaansluiting te beschikken, te meer nu er zulk een groot gebrek is aan allerlei vervoermiddelen, zooals fietsen enz. De Voorzitter zegt, dat inderdaad het raadsbesluit van 1930 nog steeds geldig is. Bij de uitvoering daarvan doen zich echter twee moeilijkheden voor. In de eerste plaats is de materialenpositie slecht; het is zeer moeilijk de beschikking over toestellen en kabels te krijgen, maar in de tweede plaats is de uitvoering van dat raadsbesluit gebonden aan een post op de begrooting. De begrooting voor 1946 is vastgesteld gelijk aan die voor 1945, welke op haar beurt weer gelijk was aan die voor 1944 en daarop stond geen post voor de telefoon van de raadsleden. De verstrekking van een telefoon aansluiting is dus uitsluitend gebonden aan de bevoegdheid van den Gemeenteraad om op de begrooting een post van Interpcllatie-D. J. van Dijk. (Voorzitter e.a.) in dit geval 2.500.te brengen. Men kan een besluit uitlokken, waarbij voor 1946 alsnog een post op de begrooting wordt uitgetrokken, maar aangezien de Raad vóór 1947 waarschijnlijk nog maar één keer zal vergaderen, n.l. op 23 December, en de uitvoering van dat besluit dus toch pas in 1947 zal kunnen plaats hebben, heeft dit feitelijk geen gevolgen, zoodat in verband daarmede een eventueel besluit speciaal betrekking moet hebben op de begrooting voor 1947. Het College nu achtte het juist in dezen tijd gewenscht, om deze quaestie in haar geheel te bekijken bij de "begrooting voor 1947 en dan te zien of dit raadsbesluit met het oog op de financieele consequenties, alsnog uitgevoerd zal kunnen worden. Het betreft een uitgave, die in 1947 zal plaats hebben, en ten aanzien waarvan het beste bij de begrooting voor 1947 bezien zal kunnen worden, of ze moet worden gehandhaafd. Blijkt de Raad daarvoor geen geld te willen uittrekken, dan zit daaraan onverbrekelijk vast, dat het raadsbesluit van 1930 ingetrokken zal moeten worden. De heer Riedel vraagt, wanneer die begrooting aan de orde komt. De Voorzitter hoopt, dat dit in het voorjaar van 1947 het geval zal zijn. Er wordt met alle macht aan gewerkt om den achterstand in te halen. De heer D. J. van Dijk denkt aan de mogelijkheid, dat de procedure van de vrachtautomobielen voor den dienst van Gemeentewerken in dit geval woidt toegepast. Indien de raadsleden thans een toestel in bewaring kregen, zou een snellere uitvoering plaats hebben, wanneer de Raad eventueel besluit het eertijds genomen besluit niet te ver nietigen. De Voorzitter merkt op, dat men de zaak kan omdraaien: de raadsleden kunnen zelf een telefoon aanschaffen in de hoop, dat de kosten later terugbetaald zullen worden. De heer D. J. van Dijk zegt, dat de zaak dan merkwaardig wordt in verband met de materiaalpositie. Aan deze zaak zitten vele kanten, ook een zeer pijnlijke n.l. dat bij een verschuiving naar de begrooting voor het dienstjaar 1947 de plaatsing van de telefoon iets langer ver schoven zal worden. Spreker beveelt den Voorzitter daarom toch de procedure van de vrachtautomobielen aan. De heer Sehüller verklaart, dat de Raad niet uit deze zaak komt, omdat Burgemeester en Wethouders hebben mede gedeeld, dat, nu er op de begrooting voor het dienstjaar 1946 geen post uitgetrokken is, zij haar bij de begrooting voor het dienstjaar 1947 willen behandeld zien. Laten Burgemeester en Wethouders, aldus spreker, indien zij het vroegere raads besluit willen uitvoeren, het bedrag, dat in ieder geval moet worden betaald in 1946, uit den post „onvoorziene uitgaven" betalendan is de telefoon er. Is het College niet voornemens bet raadsbesluit uit te voeren, om welke redenen dan ook, laat het dan, zegt spreker, zoo royaal zijn om in de eerst volgende raadsvergadering mede te deelen, om welke redenen het bedrag niet kan worden uitgetrokken. Het College heeft niet de bevoegdheid het eertijds genomen raadsbesluit naast zich neer te leggen. De Voorzitter merkt op, dat de heer Sehüller de zaak niet geheel en al begrijpt. De uitvoering van het raadsbesluit zou moeten geschieden door middel van een wijziging van de begrooting. Deze wijziging, welke door den Raad moet worden vastgesteld, dient aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring te worden aangeboden. De kwestie van 1946 zal dus hierin nooit een rol kunnen spelen, omdat de goedkeuring eerst na het einde van het jaar zal afkomen, waardoor aan het besluit geen uitvoering zal kunnen worden gegeven. De kwestie is dus onverbrekelijk verbonden met den betrokken post. De Raad zal zich moeten uitspreken over de vraag, of hij den post op de begrooting wil brengen. Het gaat dus niet om den post „onvoorziene uitgaven". Het gaat er om, dat een afzonderlijke post op de begrooting moet komen, welke post de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. De heer Sehüller begrijpt heel goed, dat het niet in 1946 kan tot stand komen. Indien de Raad bij de behandeling van de begrooting voor het dienstjaar 1947 een besluit nam, zou het Juli of Augustus 1947 worden, eer alle raadsleden een telefoonaansluiting kregen. Men spele geen schuilevinkje, maar zegge precies, hoe het er mee staat. Het College dient

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 7