MAANDAG 21 OCTOBER 1916.
95
Wederopbouwplan Stationsweg en omgeving.
(Jongeleen.)
gesteld, indien het College 26 September, toen het plan
binnenkwam, had besloten, onmiddellijk den Raad bijeen te
roepen om zijn oordeel over het plan uit te spreken.
Het plan werd 26 September officieel ingediend. Den
27en September vergaderde de Commissie van Fabricage.
Aangezien de Commissie geheel opnieuw was samengesteld,
meende spreker goed te doen met het houden van een voor
bespreking met haar leden, die van het plan niets af wisten.
Van Zaterdag 28 September tot Zaterdag 5 October zijn
de stukken bij de leden van de Commissie van Fabricage
thuis geweest; haar leden hebben dus een week den tijd
gehad om van dit belangrijke voorstel kennis te nemen.
Woensdag 9 October vergaderde de Commissie van Fabri
cage opnieuw; zij was toen in de gelegenheid amendementen
in te dienen en van een tegengestelde zienswijze te doen
blijken. Van deze gelegenheid heeft de Commissie blijkens
haar nota aan het College gebruik gemaakt.
Het College heeft 10 October opnieuw de zaak behandeld
en het advies van de Commissie van Fabricage besproken.
Er moest een ruimte van eenige dagen zijn met het oog
op de mogelijkheid, dat de Commissie een zoodanig afwijzend
advies zou indienen, dat het College het gewenscht zou
achten zijn adviseurs naar Leiden te ontbieden om de zaak
opnieuw te bespreken.
Van 14 tot 21 October hebben de stukken voor de leden
ter inzage gelegen.
Spreker zou niet graag in de omstandigheid verkeeren
van te moeten verklaren bij een zoo belangrijk voorstel
als dit de Commissie van Fabricage niet te hebben gehoord.
Dat de Commissie wel is gehoord, heeft tot gevolg gehad,
dat spreker er 14 dagen mede doende is geweest en het
voorstel eerst heden in den Raad kan worden behandeld.
Het College staat echter niet op het standpunt, dat deze
zaak vanmiddag moet worden afgehandeldindien de Raad
er prijs op stelde, zou er gelegenheid zijn om vóór 26 October
een vervolgvergadering te houden. Het College heeft den
Raad dus niet voor een voldongen feit geplaatst, maar
zooveel mogelijk met de belangen van de gemeente rekening
gehouden.
De heer Vos heeft nog bezwaar gemaakt tegen de voor
gevelrooilijnen van het gebouw van de Leidsche Duinwater-
Maatschappij en van het daar ontworpen flatgebouw.
Tegen dit punt zijn inderdaad vele bezwaren aan te voeren
en de leden van het College hebben daartegen stuk voor
stuk ook bezwaar, maar men heeft hier nu eenmaal te maken
met een afgerond punt, waarop de beschadiging van niet
zoo ernstigen aard is. Het College heeft derhalve gezegd:
tenslotte moet men ergens een grens trekken. Een conse
quentie van de redeneering van den heer Vos zou zijn, dat
niet alleen het gebouw van de Leidsche Duinwater-Maat
schappij, maar ook de beide andere perceelen nog in het
onteigeningsplan zouden moeten worden opgenomen. Dan
zouden van de voorgevels van het pand van de Leidsche
Duinwater-Maatschappij en van het aangrenzende perceel
zulke groote stukken af moeten, dat deze huizen practisch
als woongelegenheid onbruikbaar zouden worden. En dit
gaat toch te ver. Deze gedachte is echter natuurlijk niet
geheel weg te cijferen; het is nog mogelijk inderdaad met
de opmerkingen van den heer Vos rekening te houden.
De heeren Vos en Hendriks hebben gevraagd of het niet
mogelijk was dit punt wat af te knotten. Tot dusver was
het bij de verschillende projecten gewoonte alle architecten
deden dat de hoeken rond te maken; de architecten zijn
daarvan echter teruggekomenbij de nieuw ontworpen
plannen heeft men vrijwel uitsluitend scherpe hoeken ont
worpen. Zoo ook bij dit plan. Men vindt ronde hoeken niet
meer mooi en scherpe hoeken meer passend, ook bij dit
plan. Dit is een quaestie van smaak. Of het inderdaad
met scherpe hoeken zal worden uitgevoerd, is nog de vraag,
omdat dit toch eigenlijk slechts een plan in hoofdzaken is.
Voorts maakt de heer Vos er bezwaar tegen, dat van den
hoek van het pand aan den Rijnsburgersingel een stukje
afgehaald wordt. In het eene geval stelt de heer Vos voor,
er een stukje af te halen, hier heeft hij er juist bezwaar tegen.
In het algemeen belang lijkt het spreker echter gewenscht
dit in het plan op te nemenindien het verkeer daar zoodanig
is, dat men het geheel in de hand moet hebben, dan zal
deze verbetering op den hoek van den Stationsweg en den
Rijnsburgersingel inderdaad aangebracht moeten worden.
Volgens den heer Vos staat de weg vanaf de Turfmarkt
te haaks op den weg Langegrachtstation. Het College
zal deze zaak nog eens bezien, maar deze opmerking van
den heer Vos behoort niet thuis bij dit uitbreidingsplan;
dit punt komt later aan de orde, wanneer de plannen voor
de terreinen, grenzende aan dit plan, bij den Raad zullen
worden ingediend.
Wederopbouwplan Stationsweg en omgeving.
(Jongeleen.)
Indien bij de uitwerking van de onderdeelen van het
plan blijkt, dat een breedte van 6 a 7 meter voor de toegangs
wegen tot het geprojecteerde verkeersterrein niet voldoende
is, zal met de opmerkingen van den heer A. van Dijk rekening
worden gehouden en zal het alsnog mogelijk zijn het plan
op dit punt te wijzigen. Van dit z.g.n. plan in hoofdzaak
komen de onderdeelen later opnieuw in behandeling.
De heeren A. van Dijk en Hendriks hebben met hun
opmerkingen over den Morschsingel een zeer teer punt
geraakt. Ook spreker meent, dat men het stadsbeeld zoo min
mogelijk moet veranderen. Jammer genoeg zal men echter
den Morschsingel niet buiten dit plan kunnen laten; men
moet dit feit aanvaarden. Aanvankelijk (het is nog op de
teekening te zien) was de Morschsingel smaller geprojecteerd.
Nu wordt voorgesteld langs den bestaanden singelgracht
een muur te bouwen ter afscheiding van het wegdek. Boven
dien bestaat het plan, 'n breed trottoir te maken. De Morsch
singel zal een drukke verkeersweg worden, die aansluiting
geeft op den weg door de tunnel onder de Gevangenlaan
en zal daarom niet te smal mogen zijn. Er is een rijweg
ontworpen, die 12 meter breed is, met een trottoir van
6 meter en een boomenrij; de laatste om het karakter van
den singel te behouden. Met minder dan dit kan men geen
genoegen nemen.
In het College is ook het denkbeeld geopperd om een
gedeelte van het terrein van het voormalige academisch
ziekenhuis (thans museum) te voegen bij het terrein aan
den anderen kant van den singel. Spreker heeft dit denkbeeld
bestreden, omdat daardoor het karakter van den singel
daar ter plaatse te zeer zou worden aangetast. Spreker ver
heugt er zich over, dat dit plan niet is doorgegaan en beveelt
met warmte het thans gedane voorstel bij den Raad aan.
In antwoord op de opmerkingen, door den heer Riedel
over het tramprobleem gemaakt, betoogt spreker, dat ook
het College de tram gaarne uit het stadsbeeld zou doen
verdwijnen. Dit is echter niet mogelijk in verband met de
concessie, welke aan de beide tramweg-maatschappijen is
verleend.
Niet alleen op den Stationsweg, maar in degeheele gemeente,
ook op het Kort Rapenburg, de Haarlemmerstraat en de Bree-
straat ondervindt men grooten hinder van de tramtreinen naar
Den Haag. Ten opzichte van het verkeer is het op het oogen-
blik een onding, dat men dergelijke trams in de binnenstad
moet dulden. Maar de concessie loopt helaas nog tot 1970,
dus men zit er voorloopig nog mee opgescheept.
De heer Riedel heeft ook nog gesproken over de spoorweg
plannen. Deze vallen echter geheel buiten dit wederopbouw
plan en komen hierbij inderdaad niet in het geding. Spreker
is het volkomen met den heer Riedel eens, dat de bij de spoor
wegplannen ontworpen verbetering van den Haagweg niet
royaal is en dat het plan op dit punt wel klein bezien is.
Anderzijds gaat het echter niet alleen over de verhooging
van de brug over het Galgewater, maar heeft men te maken
met het geheele emplacement in het Haagwegkwartier.
Wanneer de spoorwegplannen hier definitief aan de orde
komen, hoopt het College te voren met de Spoorwegdirectie
ook aan dit punt van de spoorwegplannen de noodige aandacht
te besteden.
De heer Frohwein verzocht het gebouw van de Kamer
van Koophandel niet in het onteigeningsplan op te nemen.
Spreker is het met den heer Frohwein eens, dat het zonde
zou zijn dit kapitale pand nu te sloopen. Men heeft zoo'n
gebouw niet onmiddelüjk terug en men moet wel goed over
wegen of het inderdaad wel noodzakelijk is dit pand in het
onteigeningsplan op te nemen. Wanneer het College toch
voornemens is het gebouw van de Kamer van Koophandel
in het onteigeningsplan op te nemen, is dit niet zoozeer
hierop gebaseerd, om het te sloopen; dit ligt niet in de be
doeling van het College, noch in die van de ontwerpers
van het plan. Bij de nadere beschikking over het terrein
van de Kamer van Koophandel zal het echter niet tot de
onmogelijkheden behooren, dat men van den tuin een klein
stukje zal moeten afnemen ten behoeve van het gebouw, dat
daarnaast en daartegenaan zal worden geplaatst. Wanneer
de heer Frohwein nu vraagtwaarvoor onteigent gij nu deze
terreinen, dan zegt spreker: wij hebben het nu eenmaal
noodig en het moet als één geheel beschouwd worden. Wan
neer de gemeente bij voorbaat haar wenschen aan de Kamer
van Koophandel had kenbaar gemaakt, ten aanzien van
dit terrein, zou de Kamer van Koophandel haar ongetwijfeld
zeer welwillend tegemoet getreden zijn, maar nu de gemeente
toch het geheele plan tegelijkertijd moet indienen, achtte
het College het beter volledig baas te zijn in eigen huis en
zoo noodig beslag te leggen op het achterste gedeelte van
het terrein van de Kamer van Koophandel. Het ligt echter
niet in de bedoeling van het College het gebouw van de