MAANDAG 7 OCTOBER 1946 87 Stichting „Leidsch Studiefonds". (Knol e.a.) verzoeken, geenszins bindend bepalen. Het is bovendien niet zeker, dat, al is de tegenwoordige secretaris voor deze functie geschikt, een toekomstige secretaris het ook zal zijn. Evenmin is het zeker, dat een toekomstige secretaris evenveel voor deze zaak zal gevoelen als de tegenwoordige. De heer D. J. van Dijk moet tot zijn spijt verklaren, dat ook naar zijn meening het voorstel van het College juridisch onhoudbaar is, omdat volgens dit lid van het artikel wordt aangewezen een ambtenaar van een College van Curatoren, over wien de Raad niets te zeggen heeft. De heer van Schaik zou zich kunnen vereenigen met de door den heer Woudstra voorgestelde redactie, indien zij aldus werd gewijzigd, dat het mogelijk bleef, dat de secretaris van het College van Curatoren als vertegenwoordiger van de Rijksuniversiteit optrad. Volgens de redactie van den heer Woudstra zou alleen een lid van het College van Curatoren dit kunnen doen. De heer Woudstra is het volkomen eens met den heer van Schaik, dat in dit bestuur moet zitting hebben de secretaris van het College van Curatoren. Spreker stelt daarom, met wijziging van lid 3 van zijn amendement, de volgende redactie voor: „Als lid wordt voorts zoo mogelijk door Burgemeester en Wethouders benoemd de Secretaris van het College van Curatoren der Rijksuniversiteit te Leiden, zulks na door Burgemeester en Wethouders met dit College gepleegd over leg." Wanneer dit dus niet mogelijk is, zal een ander, een van de Curatoren, benoemd moeten worden. In elk geval zal overleg moeten plaats vinden. De heer Wilmer geeft den heer Woudstra in overweging den volgenden tekst voor te stellen: „Als lid wordt door Burgemeester en Wethouders benoemd een persoon, door het College van Curatoren der Rijks universiteit te Leiden aan te wijzen." De Voorzitter zegt, dat men Curatoren hiertoe niet kan verplichten. Spreker zou wel willen overnemen de gewijzigde redactie, door den heer Woudstra voorgesteld, met uit zondering van het overleg met het College .van Curatoren. Allen zijn het er over eens, dat in dit bestuur de secretaris van het College van Curatoren zitting moet hebben. Wil de secre taris niet, dan kan over de overige leden gesproken worden; dan heeft men zoo noodig toch verband met den Secretaris, en dan kunnen b.v. vier leden uit de bevolking benoemd wor den, in plaats van drie. De heer Woudstra acht het overleg ook niet strikt nood zakelijk. Spreker wijzigt nader lid 3 van zijn amendement in dezen zin, dat het thans komt te luiden: „Als lid wordt voorts zoo mogelijk door Burgemeester en Wethouders benoemd de Secretaris van het College van Curatoren der Rijksuniversiteit te Leiden. De Voorzitter deelt mede, dat het College van Burgemeester en Wethouders het nader gewijzigde lid 3 van het amende ment-Woudstra overneemt. De heer Woudstra acht de uitvoering van de derde alinea van artikel 4 van het voorstel van het College totaal onmogelijk wanneer men het strikt neemt, en men moet het toch strikt nemen. In de eerste plaats kunnen de woorden „van het bestuur" vervallen, omdat het in dit artikel over het bestuur gaat. Volgens den tekst van het voorstel aan het einde van deze alinea moeten eventueele candidaten elk voor zich zooveel mogelijk de verschillende bevolkingsgroepen van Leiden representeeren. Dat is niet mogelijk; de bedoeling is, dat zij gezamenlijk de verschillende bevolkingsgroepen repre senteeren, maar laat men dat er dan ook maar in zetten. Bovendien: wat beteekent bevolkingsgroepen? Welke be volkingsgroepen zijn daarmede bedoeld? Naar kerkelijk onderscheid, naar politiek onderscheid, naar sociaal onder scheid? Dat loopt alles door elkaar. Gelijk spreker reeds bij de algemeene beraadslaging heeft gezegd, ziet hij de Stichting als een sociale instelling en daarom zou hij in het artikel expressis verbis willen opgenomen zien, dat de vertegenwoordigers moeten worden gekozen uit de bevolking naar haar sociale groepeeringen, zoodat in het bestuur zitting hebben vertegenwoordigers van hen, die Stichting „Leidsch Studiefonds". (Woudstra e.a.) het geld geven, en van hen die het geld noodig hebben. Daardoor zullen nooit moeilijkheden rijzen over de vraag, of misschien andere bevolkingsgroepen, die in een ander vlak liggen, in het geding komen. Met het oog daarop heeft spreker lid 4 van zijn amendement, waarin hij thans het woord „drie" heeft geschrapt, voorgesteld. De heer D. J. van Dijk erkent, dat het in dezen gaat om een sociaal-paedagogische doelstelling, maar acht een soort van „stamboekvertegenwoordiging" in het bestuur veel te be perkt. Ook bij de door het College voorgestelde redactie is men zoo min mogelijk gebonden en kan men naar gelang van de vacature een zoo groot mogelijke spreiding maken. Het amendement van den heer Woudstra is juridisch duidelijker dan de redactie van het College, die ietwat onge lukkig is, zooals blijkt uit de interpretatie, welke de heer Woudstra meende te moeten geven en ook kon geven, hoewel iedereen kan begrijpen, dat het niet de bedoeling is. De heer van Schaik geeft toe, dat de redactie van di^ lid niet zoo goed is als zij misschien wel zou moeten zijn. Aangezien er sprake is van een „aanbeveling" en het College nooit kan worden verplicht, zich aan een aanbeveling te houden, dient het woord „uit" te worden vervangen door „na ontvangst van". Namens het College wijzigt spreker het lid in dien zin. Het woord „gezamenlijk" zou op de een of andere wijze in de redactie zijn in te voegen, terwijl de gedachte, welke' in het artikel tot uiting komt, werd behouden. De redactie, voorgesteld door den heer Woudstra, „gezamenlijk de bevolking in haar sociale groepeeringen zooveel mogelijk vertegenwoordigen" kan ook een be perking geven, waardoor misschien weer andere uitsluitingen plaats vinden dan hij meent, dat zouden kunnen plaats vinden volgens de redactie van het ontwerp-artikel. „Sociale groepeeringen" zijn groepeeringen naar de klasse, waartoe men in de maatschappij behoort. Maar dit zou tengevolge kunnen hebben dat alle vertegen woordigers van bevolkingsgroepen, die in dit bestuur ge kozen zouden worden, tot één bepaalde geestesrichting zouden behooren. Het zou kunnen dat de vertegenwoordigers van de werknemers, van den middenstand en van de be zittende groep alle drie tot eenzelfde geestesrichting behooren, en dat zal toch ook niet de bedoeling van den heer Woudstra zijn. Daarom geeft spreker de voorkeur aan de door het College voorgestelde redactie, die duidelijker beide mogelijk heden open laat, n.l. het te beschouwen als sociale groepeering, maar ook als maatschappelijke groepeering. De heer Vos zegt, dat hem niet duidelijk is, waarom de Wethouder wil open laten de mogelijkheid van benoeming buiten de aanbeveling. Spreker zou het gewenscht achten, dat de voordracht van het bestuur bindend was. Spreker dringt er dus op aan het woord „aanbeveling" door „voor dracht" te vervangen. De Voorzitter geeft den heer Woudstra in overweging, in zijn amendement het woord „sociale" te vervangen door „verschillende". De heer Woudstra heeft dit reeds gedaan. Overigens sluit spreker zich aan bij den heer Vos. Dit bestuur is een kleine kring van personen, die zelf toezicht er op moeten hebben, wie daaraan toegevoegd wordt; zij kunnen dat zelf het beste beoordeelen. Spreker dringt ook aan op vervanging van het woord „aanbeveling" door „voordracht", zoodat Burgemeester en Wethouders niet van de voordracht van het bestuur kunnen afwijken. De heer Wilmer wil, in tegenstelling tot de heeren Vos en Woudstra, het woord „aanbeveling" behouden. Het is zeer gewenscht dat het bestuur van een dergelijke stichting in den loop der jaren niet wordt een zeker onderonsje. Om dit te voorkomen is het zeer goed, dat Burgemeester en Wethouders toezicht er op hebben, wie in dat bestuur komt. Wat de verdere wijzigingen betreft, sluit spreker zich aan bij de redactie, voorgesteld door den heer Woudstra en overgenomen door het College. Men moet er echter niet te veel van verwachten; het zal altijd buitengewoon moeilijk zijn een groep van personen te kiezen, die de burgerij in haar verschillende schakeeringen vertegenwoordigt. Liever had spreker gezien, dat achter „twee personen" een punt werd gezet, omdat het anders in de practijk aanleiding tot vele moeilijkheden zal geven. Ten slotte wil spreker zich echter wel met de redactie van den heer Woudstra vereenigen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 9