84
MAANDAG 7 OCTOBER 1946
Stichting „Leidsch Studiefonds".
(Wilmer e.a.)
ter wille van de Leidsche Universiteit of van de gemeente
Leiden, maar ter wille van de burgersmen moet de burgers
zelf laten bepalen, waar zij hnn kinderen willen laten
studeeren.
Spreker verzoekt bet amendement gesplitst in stemming
te brengen.
Over de uitdrukking „van buitengewonen aanleg" maakt
spreker zicb niet heel druk. De Wethouder zal n.l. wel,
naar spreker hoopt en gelooft, gegronde verwachtingen
hebben, dat er nog andere giften dan de 50.van de
gemeente zullen komen, maar het fonds zal niet zoo groot
zijn, dat ieder, die zich aanmeldt en voor de toekenning
van een beurs in aanmerking komt, op kosten van het fonds
zal kunnen studeeren. Helaas zal het de eerste jaren wel zoo
zijn, dat alleen zij kunnen studeeren, die van bijzonderen
of buitengewonen aanleg zijn. Spreker acht het wel beter,
dat deze woorden in het amendement worden geschrapt;
in de praktijk zal het echter op hetzelfde neerkomen.
De heer Knetseh erkent, dat er ouders kunnen zijn, die
ook de kosten van de studie van hun kinderen aan een
andere inrichting van onderwijs dan die voor hooger onder
wijs niet kunnen betalen. Zij, die het beheer hebben over
studiefondsen, waaruit de ouders worden gesteund, wier
kinderen gymnasiaal onderwijs genieten, hebben daarbij
echter zoodanige ervaringen opgedaan, dat niemand van
hen zich daarmede nog wil vereenigen. Wanneer kinderen,
die de lagere school met een zeer goed rapport hebben ver
laten, blijken voor verdere studie niet geschikt te zijn, is
heel veel geld weggegooid. Op grond hiervan wordt bij het
amendement voorgesteld, de woorden „of aan een inrichting
voor voorbereidend hooger-, middelbaar- of nijverheids
onderwijs" te laten vervallen.
De heer Frohwein erkent, dat het hooger-, voorbereidend
hooger- en middelbaar onderwijs voor het individu van zeer
groot belang zijn. Op het oogenblik zijn de omstandigheden
van dien aard dat men, wanneer men geen voorbereidend
hooger- of middelbaar onderwijs genoten heeft, niet op die
maatschappelijke plaats terecht komt waar men gaarne wil
komen. Spreker verzoekt het College dan ook deze alinea
te wijzigen in dezen zin, dat daaruit vervalt het woord
nijverheidsonderwijs; de woorden voorbereidend hooger-en
middelbaar onderwijs wil spreker echter handhaven.
De heer KnuttelDe middelbaar technische scholen ook.
De heer Frohwein zegt, dat dan die geheele zinsnede
gehandhaafd zou kunnen worden.
De heer van Sehaik kan zich vereenigen met sommige
wijzigingen, door den heer Woudstra bij amendement voor
gesteld, doch moet andere ten volle afwijzen.
Ten aanzien van het voorstel van den heer Woudstra
om de woorden „onvermogende ingezetenen" te vervangen
door de woorden „onvermogende ingezetenen van buiten
gewonen aanleg" dacht spreker op het eerste gezicht dat
daarvoor wel wat te zeggen viel, omdat de voorgestelde
tekst betrekking heeft op een categorie, die het College ook
wenscht te helpen. Wanneer spreker dit echter eens nader
beziet en ontleedt, dan komt hij toch op zijn aanvankelijke
sympathie hiervoor terug. Spreekt men van buitengewonen
aanleg, dan is de algemeen gangbare beschouwing van een
dergelijke clausule, dat het gaat om mooie cijfers, die iemand
bij zijn eindexamen haalt of die iemand gedurende een cursus
krijgt, maar bij de beoordeeling of iemand in aanmerking
komt voor steun uit het Studiefonds gaat het niet alleen
om een goed cijfer of om een reeks goede cijfers, maar ook
om persoonlijke qualiteiten wat betreft karakter en wil,
en ook om het geheele complex van eigenschappen, die in
iemand vereenigd moeten zijn. Indien men het omschreef
met de weinige woorden, die in den gewonen omgang een
verkeerde aanwijzing kunnen geven, zou men een verkeerden
weg inslaan.
Wanneer zooals in den aanhef van het voorstel is
geschied wordt gezegd, dat het er om gaat diegenen voort
te helpen, die waard zijn voortgeholpen te worden, zullen
zeer zeker (gezien de omstandigheid, dat de commissie
slechts een klein aantal personen uit een vrij groot aantal
aanvragers zal kunnen helpen) alle qualiteiten van den
betrokkene moeten worden overwogen, zal misschien een
psycho-technisch onderzoek moeten worden ingesteld, zal
wellicht naar de omstandigheden van het gezin moeten
worden gevraagd, dingen, die veel verder gaan dan de buiten
gewone aanleg. Spreker zou het eigenlijk niet willen be-
Stichtiny „Leidsch Studiefonds".
(van Sehaik.)
grenzen. De commissie, welke de aanvragen te beodrdeelen
krijgt en daarvoor haar eigen werkwijze zal moeten vast
stellen, zal zelf wel een omlijning vinden.
Met de aanneming van dit deel van het amendement zou
de Raad te ver gaan en misschien een aanwijzing kunnen
geven, in een richting, die hij eigenlijk niet wil. Het lijkt
spreker een weg toe, dien de commissie slechts voor een
gedeelte kan gaan; zij moet meer qualiteiten overwegen.
Spreker zou het daarom op prijs stellen, indien de heer
Woudstra dit deel van zijn amendement terugnam.
Het tweede lid van het amendement neemt spreker
gaarne over. Niet alleen geeft het een belangrijk betere
redactie, maar ook sluit het uit de mogelijkheid, dat iemand,
die met tusschenpoözen in Leiden heeft gewoond, bij de
indiening van zijn aanvrage tot de vereischte vijf jaar komt
door de samentelling van de perioden, waarin Leiden zijn
woonplaats was.
Met de schrapping van de woorden „aan een inrichting voor
voorbereidend hooger-, middelbaar- of nijverheidsonderwijs"
kan spreker zich niet vereenigen. Inderdaad zal men zuinig
met het geld van het fonds moeten omspringen; het bestuur
zal niet zooveel geld te zijner beschikking krijgen, dat het
als Sint Nicolaas uitdeelingen kan houden. Maar juist de
groote voorzichtigheid heeft geleid tot de voorgestelde
redactie van het artikel. Daarbij heeft men er rekening
mede gehouden, dat het weieens kan voorkomen, dat door
een sterfgeval in de familie van een leerling van een gymna
sium, H.B.S. of nijverheidsschool een kostwinner uitvalt
en het gezin van den betrokkene in buitengewone moeilijk
heden komt te verkeeren, waardoor het kind niet in staat
is verder te studeeren, terwijl het zooveel goede qualiteiten
bezit. Men kan zeggen: in dat geval zijn er andere instanties,
die kunnen helpen. Toch is het wenschelijk de mogelijkheid
van hulpverleening in zoo'n geval ook voor dit fonds open
te houden. Als de statuten daarboe niet de mogelijkheid
openen, kan men wel een wijziging van de statuten voor
stellen, maar dat is omslachtig; die omweg wordt vermeden,
indien men de redactie, voorgesteld door het Ooilege, behoudt.
Het gaat er dus niet om, dat de commissie vurig verlangt
zulke leerlingen allereerst te helpen; het College wenscht
alleen de mogelijkheid open te laten.
Men zal zich bij de steunverleening voorshands moeten
beperken tot hen, die een universitaire opleiding willen
volgen.
Spreker is wel eenigszins optimistisch dat hier tenslotte
een belangrijke som bijeengebracht zal worden, maar
het is zeker, dat men zich allereerst moet beperken tot
het steunen van hen, die dfe Universiteit willen bezoeken,
en met name tot de Leidsche Universiteit. Leidén is gelukkig
met zijn Universiteit; dat wil zeggen: zij die weten, dat de
Universiteit in Leiden is, zijn daarmede gelukkig. Spreker
zegt met opzet: zij die weten, want een groote categorie
van menschen weet van de Universiteit alleen maar, dat ze
er is, maar heeft geen besef van de beteekenis van die
Universiteit voor Leiden. Het contact van een belangrijk
deel van de bevolking met de Universiteit is zeer zwak,
zoo het al niet geheel ontbreekt. Dat contact nu tusschen
dat deel van de bevolking en de Universiteit wil spreker
zoo gaarne versterken; de Universiteit en de bevolking
moeten dichter bij elkaar komen. Weliswaar is de Universiteit
aan Leiden geschonken voor het dappere gedrag in den strijd
tegen Spanje en is daardoor een verbinding tusschen stad
en hoogeschool gelegd, maar nu zou spreker zoo gaarne
dien band tusschen Universiteit en bevolking sterker willen
aanhalen. Het moet mogelijk worden, dat een onbemiddeld
Leidenaar, die qua aanleg de Universiteit kan volgen,
ook de Leidsche Universiteit zal gaan bezoeken. Daar
naast moet toch de mogelijkheid open gelaten worden dat
iemand, wiens aanleg in andere richting gaat dan de mogelijk
heden, die de Leidsche Universiteit biedt, een andere hooge
school bezoekt. De door het College voorgestelde redactie
onderstreept den band tusschen Leiden en zijn Universiteit
en is daarom gelukkig gekozen, waar ze de Rijksuniversiteit
te Leiden vooropstelt. De Commissie zal echter hebben te
oordeelen over qualiteiten en eigenschappen van de be
trokkenen en dan pas kan men zeggen, welken kant men uit
moet. De Commissie zal zicb. heusch niet de vrijheid ver
oorloven om te zeggen: jij wil naar Delft, wij willen dat je
in Leiden blijft. Neen, wanneer de qualiteiten iemand be
stemmen voor de Technische Hoogeschool te Delft, dan
moet hij naar Delft gaan. Dit is de interpretatie, die
bij het ontwerpen van deze redactie steeds voor oogen heeft
gestaan; in dit licht zal men ook deze redactie moeten be
zien. Daarom dringt spreker er op aan deze redactie onge
wijzigd aan te nemen, behalve dan ten aanzien van het
begrip „woonachtig".