MAANDAG 7 OCTOBER 1946. 81 Ontslag H. Filippo W. F.zn als ontvanger der (Voorzitter e.a.) gemeente; e.a. De Voorzitter wenscht van deze gelegenheid gebruik te maken om namens de gemeente officieel den heer Filippo in het bijzonder dank te brengen voor de voortreffelijke wijze, waarop deze gedurende 23 jaar in de gemeente het ambt van gemeente-ontvanger heeft bekleed. Op zijn rustige, prettige manier heeft de heer Filippo de gemeente belang rijke diensten bewezen. Spreker betuigt hem daarvoor de erkentelijkheid van de gemeente. IXa. Voorstel tot liet wijzigen van de verordening op het Stedelijk Museum „de Lakenhal" te Leiden. (151) De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van den heer Knol, luidende: „Artikel 4, eerste lid, van de verordening op het Stedelijk Museum „De Lakenhal" als volgt te lezen: Burgemeester en Wethouders wijzen bovendien het lid van hun College, dat in het bijzonder belast is met de zaken betreffende het onderwijs en de volksontwikkeling, als lid, tevens plaats- vervangend-voorzitter der commissie, aan." De heer Knol zegt, dat zijn amendement de strekking heeft het woord „kunnen" te laten vervallen. De musea behooren in dienst van het onderwijs gesteld te worden; dit is echter niet een eisch alleen voor dezen tijd, maar een die steeds gesteld moet worden en daarom meent spreker dat de woorden in het eerste lid van art. 4 „Burgemeester en Wethouders kunnen bovendienaanwijzen" moeten worden vervangen door de woorden „Burgemeester en Wethouders wijzenaan". In verband met de groote beteekenis van de musea voor de cultuur en voor het onderwijs zal steeds de Wethouder van Onderwijs in deze Commissie zitting moeten hebben. De Voorzitter zegt, dat het woord „kunnen" opzettelijk in den tekst opgenomen is, omdat het College uit zijn midden den voorzitter van de Commissie aanwijst; dit is dus een van de leden van het College van Burgemeester en Wet houders, waaronder dus ook de Wethouder van Onderwijs valt. De mogelijkheid moet dus open gelaten worden, dat ook de Wethouder van Onderwijs zelf voorzitter van de Commissie wordt. De mogelijkheid, den Wethouder van Onderwijs als lid van deze Commissie aan te wijzen, wordt dus alleen open gelaten voor het geval, dat een ander lid van het College als voorzitter wordt aangewezen. Anders ontstaan er moeilijkheden; daarom is de tekst aldus gesteld. De heer Knol trekt zijn amendement in. De Voorzitter constateert dat het amendement van den heer Knol is ingetrokken. Het Eenig Artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder hoofdelijkè stemming vastgesteld. X. Voorstel tot het wijzigen van het uitbreidingsplan der gemeente met betrekking tot de straat tussehen den Zoeter- woudsehe Singel en de Ëloemistenlaan. (1^2) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XI. Voorstel tot het beschikbaarstellen van gelden tot verhooging van de bijdrage aan de woningbouwvereeniging „de Eendracht", tot dekking van het exploitatietekort 1944/1945 van haar volksbadhuis. (143) De heer Knol begrijpt niets van de vierde alinea van de toelichting op dit voorstel, welke luidt als volgt: „In mindering van het tekort ontvangt de vereeniging een bedrag van 777.45 ten laste van volgno. 406 der be grooting, zijnde het door de onderhavige bouwvereeniging in het rijkshuurverlagingsfonds gestorte verschil tussehen de annuïteit over 1933/1934 naar 5 en de tegenwoordige annuïteit naar 3| Aan de vereeniging „de Eendracht" komt toe 7.488.02 en dan op grond van een ander feit nog 777.45. Nu begrijpt spreker niet dat dit van elkaar afgetrokken moet worden, want als de annuïteit van 5 op 3| komt, komt dit bedrag vanzelf aan die woningbouwvereeniging toe. De heer van der Kwaak meent, dat het duidelijker zou zijn geweest, indien in het Ingekomen Stuk had gestaan, dat het tekort 7488.777.zal bedragen; het komt practisch hierop neer. Verhooging bijdrage woningbouwvereeniging (van der Kwaak e.a.) „de Eendracht"; e.a. Toen in 1933/1934 het percentage van 5 tot 3J werd verlaagd, werd het z.g.n. Rijkshuurverlagingsfonds gevormd. Het vaste bedrag van 777.wordt niet op de exploitatie rekening van de woningbouwvereeniging gebracht; het komt eerst in het huurverlagingsfonds en pas na het afsluiten van de boeken van het fonds (15 September) heeft de ver rekening plaats. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De heeren Knuttel en -Hendriks zijn inmiddels ter ver gadering gekomen. XII. Voorstel tot het beschikbaarstellen van gelden ten behoeve van de aanschaffing van een vrachtauto voor den dienst der Gemeentewerken. (144) Xlla. Voorstel tot het verhoogen van de ten behoeve van den bouw van een schaftlokaal op het baggerstalenterrein aan de Zijl beschikbaar gestelde gelden. (152) XIII. Voorstel inzake het beschikbaarstellen van gelden voor het aanschaffen van twee ketels voor de centrale ver warming van het gesticht „Endegeest" te Oegstgeest. (145) XIV7. Praeadvies op het schrijven van Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland inzake de toekenning van een toelage aan den Secretaris en den Ontvanger, overeenkomstig het Kon. Besluit van 16 Januari 1946, Stbl. G. No. 13. (146) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XII tot en met XIV besloten. XV. V oorstel a. tot het iii het leven roepen van een Stichting „Leidsch Studiefonds"; b. tot het vaststellen van de Statuten van die Stichting. De heer Woudstra, die zich heeft afgevraagd, wat het karakter van deze stichting is, beschouwt als de kern van de zaak: het onvermogenden financieel mogelijk maken te studeeren. Daarbij valt de klemtoon op „onvermogenden" en het „mogelijk maken". Het gaat hierbij dus niet om publiekrechtelijke rechtsverhoudingen, maar om het regelen van zekere sociale verhoudingen. Op dit terrein is, naar sprekers meening, het particulier initiatief primair. Dit beteekent, dat van overheidsbemoeiing pas sprake dient te zijn, wanneer het particulier initiatief om de een of andere reden of op de een of andere wijze te kort schiet. Het schijnt, dat het particulier initiatief in Leiden inderdaad te weinig gelegenheid biedt om personen, die daartoe financieel niet in staat zijn, te laten studeeren en daarom is men naar sprekers meening op een punt ge komen, waarop de overheid een taak heeft. Dit voorstel schakelt intusschen het particulier initiatief niet uit, maar geeft het de volle gelegenheid deze stichting te steunen en door middel van de stichting het studeeren van financieel onvermogenden mogelijk te maken. Spreker acht dit een gelukkige oplossing, omdat bij den gekozen vorm in de allereerste plaats het particulier initiatief in staat wordt gesteld zijn socialen plicht na te komen. Spreker gaat dus accoord met de strekking van dit voorstel, doch heeft zeer ernstige aanmerkingen op de redactie. Deze stichting ligt op sociaal terrein. Dit heeft consequen ties, o. a. deze, dat in de eerste plaats voor een beurs uit dit fonds in aanmerking moeten komen de sociaal minst be deelden. Men moet ook niet onderschatten de mogelijk heden, welke er zijn voor hen, die er sociaal iets beter voor staan; dezen hebben in den regel wel relaties of familie, die hen kunnen steunen. Dit kan natuurlijk niet in de statuten vastgelegd worden. De considerans van dit voorstel schept een zeker prae voor hen, die van plan zijn te gaan studeeren aan de Leidsche Universiteit; volgens art. 2 zal iemand, die een beurs uit dit fonds heeft gekregen, slechts in zeer bijzondere gevallen aan een andere universiteit kunnen gaan studeeren. Dat acht spreker niet geheel juist. De Leidsche Universiteit biedt geen of onvoldoende mogelijkheden voor hen, die willen gaan studeeren in technische wetenschappen, land bouwwetenschappen, veeartsenijkunde, moderne talen, economie, sociologie, enz. Daarom zou spreker gaarne willen, dat in dit opzicht de andere inrichtingen voor hooger onder wijs nagenoeg gelijk gesteld zouden worden met de Leidsche Universiteit, hoewel spreker overigens op prijs stelt, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 3