MAANDAG 7 OCTOBER 1946 89 Stieliting „Lt-idscli Studiefonds". (Frohwein e.a.) maar de rente, die het opbrengt, te vermenigvuldigen met een bepaalde factor (spreker kent een geval, waarin deze factor op 31/3 is bepaald) en het bedrag, dat men aldus krijgt, tevens ter beschikking van de studeerenden te stellen. Dit heeft het voordeel, dat het stamkapitaal ponds pondsgewijze wordt belast naarmate er geld van particulieren binnenkomt. De heer Wilmer zegt, dat de discussie over dit artikel wel bewijst, dat hij te recht bij de algemeene beraadslaging een domper heeft geplaatst op een al te groote vreugde over dit voorstel. Men heeft nu reeds gezegd, dat er 35.000. noodig zal zijn om één persoon te laten studeeren. Een stamkapitaal van 100.000.zal dus zeker noodig zijn wil men enkele jongelui uit Leiden laten studeeren, al moet men daarbij ook in aanmerking nemen, dat men dengene, dien men steunt, niet altijd volledig zal behoeven te steunen, dus een schatting van het voor één student benoodigde bedrag op 35.000.is wel aan den pessimistischen kant. Spreker is echter bevreesd, dat men van een dergelijk stam kapitaal van 100.000.nog ver af is. Indien men dus met de toekenning van studiebeurzen niet een tiental jaren zal willen wachten, moet men niet alleen uit de rente van het kapitaal uitkeeringen doen. Er moet een tusschenweg ge vonden worden; er moet een fonds gevormd worden, men kan het geld niet ineens opmaken; er moet een zekere stabiliteit van inkomsten zijn, maar daarnaast moet er ook zijn een wisselend bedrag, dat elk jaar opnieuw uitgegeven en betaald kan worden uit de vaste inkomsten. Wanneer er één zaak is, die door een van de Raads- commissiën had moeten worden voorbereid, dan is het wel dit voorstel. Dit is geen voorstel om zoo in den Raad te worden geworpen, zonder de verschillende instanties te hebben gepasseerd. De Raad heeft dit voorstel op ver scheidene punten gewijzigd en spreker vreest, dat men later zal moeten zeggen: hadden wij het maar niet zoo vlug ge daan, en: had het nu niet beter gekund? Spreker ontraadt om, wanneer de Raad niet met het voorstel van het College medegaat, staande de vergadering een ander voorstel te formuleeren, maar stelt voor om, wanneer de Raad zich niet met de door het College voorgestelde redactie ver- eenigt, dit artikel aan te houden ter vérdere bëstudeering en daarover te hooren de Commissie van Financiën, die in financieele zaken ingewerkt is. De heer D. J. van Dijk sluit zich aan bij den heer Wilmer. Op het oogenblik dreigt de behandeling van dit voorstel te ontaarden in het aangeven van verbeteringen en wijzigingen nu eens in het voorstel van het College, dan weer in het amendement-Woudstra. Een van de oorzaken daarvan is gelegen in het feit, dat dit voorstel niet is besproken in de Commissie voor het Onderwijs en ook niet in die van Finan- t ciën. Zou het niet raadzaam zijn, de verdere behandeüng van dit voorstel aan te houden tot een volgende raads zitting, teneinde overleg over deze zaak te kunnen plegen? De heer van Schaik moet het denkbeeld om dit voorstel naar de commissie terug te zenden direct op zijde zetten. Dit voorstel is al eenigen tijd geleden voorbereid, n.l. in de laatste dagen van den Tijdelijken Gemeenteraad toen de nieuwe Raadscommissies nog niet benoemd waren. Het zou dus zeer goed mogelijk geweest zijn dat dit voorstel behandeld was door de commissie uit den Tijdelijken Gemeenteraad, maar dat toch in dezen Raad, waarin zoovele nieuwe leden zitting hebben gekregen, weer andere gedachten naar voren gekomen zouden zijn. Nu geeft spreker toe dat het, wanneer hier alleen op fonds vorming wordt aangestuurd, zeer moeilijk zal zijn iemand te helpen, maar uit artikel 3 blijkt toch dat het niet de be doeling is, zich te beperken tot fondsvorming. Wanneer in artikel 3 wordt gesproken van „subsidiën van de gemeente Leiden" kan men veronderstellen, dat zij in het gewone potje zullen worden gestopt en ook, dat daarvan een kapitaal zal worden gevormd. Het is niet de bedoeling alleen een fonds te vormenmen wil ook de geregeld binnen komende gelden gebruiken om de menschen zoo snel mogelijk te helpen. Het woord „daarmede" is in het eerste lid van artikel 6 minder op zijn plaats. De heer Knuttel: „Daartoe". De heer van Schaik: Inderdaad! Spreker wijzigt de redactie van het eerste lid aldus, dat in plaats van „daarmede" wordt gelezen „daartoe". Stichting „Leidseh Studiefonds"; e.a. (Knuttel e.a.) De heer Knuttel, die weieens meer met stichtingen te maken heeft gehad, heeft den indruk, dat het wenschelijk is, de dingen bij een stichting zoo min mogelijk te preciseeren en daarbij niet toe te geven aan den drang, alles zoo precies mogelijk te zeggen. Waar de Wethouder zooveel mogelijk dingen buiten het fonds wil houden, geeft spreker in overweging het verder over te laten aan het beleid en de wijsheid van degenen, die in de commissie zitten. Hoe grooter de vrijheid is, des te beter is het. De heer Wilmer stelt thans voor, de behandeling van het voorstel te schorsen en het om advies te zenden naar de Commissie voor het Onderwijs en, voor wat de financieele zijde van het vraagstuk en speciaal artikel 6 betreft, de Commissie van Financiën. De heer van Schaik ontraadt ten zeerste aanneming van het voorstel van den heer Wilmer. Het voorstel van orde van den heer Wilmer wordt aange nomen met 32 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen: mevrouw Vijlbrief, de heeren Smit, Rie- mens, Ligtvoet, van Weizen, Cats, van Oijen, Key, D. J. van Dijk, van der Kwaak, Menken, Perquin, Knuttel, Hendriks, mevrouw Braggaar, de heeren Ouwerkerk, Wilmer, Frohwein, Balkestein, Knol, Aalders, van Iterson, Woudstra, Stolp, Schüller, Robbers, Riedel, Vos, Lombert, mevrouw de Cler, de heeren A. van Dijk en Kortmann. Tegen stemmen: de heeren Knetsch, Jongeleen en van Schaik. De verdere behandeling van punt 15 wordt derhalve aan gehouden. XVI. Voorstel tot het wijzigen van de gemeentebegrooting, dienst 1946, in verband met de verhooging van de normen voor de ondersteuning van armlastigen. (148) De heer D. J. van Dijk betreurt zeer dat de toelichting zoo onduidelijk gesteld is. Als voorbeeld wijst spreker op de alinea „2°. den aftrek wegens verdiensten van inwonende kinderen te bepalen op de helft van de verdiensten van die kinderen, met dien verstande, dat ten aanzien van kinderen, die meerderjarig zijn, aftrek niet plaats heeft met betrekking tot het gedeelte van het loon dat ligt tusschen 20.en ƒ30.—." Zou een dergelijke onduidelijkheid in het vervolg niet vermeden kunnen worden en zou dit niet zoo duidelijk ge formuleerd kunnen worden, dat men direct weet wat daaron der verstaan wordt? Mevrouw Braggaar verwijst naar het voorstel tot verhoo ging van den steun voor de verschillende categorieën, die door den Dienst voor Sociale Zaken gesteund worden, dat door haar is ingediend in de vergadering van den Gemeente raad van 4 Maart j.l. Spreekster verklaart, dat zij de toen door haar voorgestelde uitkeeringsbedragen niet heeft voorgesteld, omdat zij van meening was, dat de gesteunden daarmede in hun levensonderhoud op voldoende wijze konden voorzien, maar omdat elke verbetering voor deze menschen van zeer groot belang was. Dit voorstel van spreekster is door den Raad aangenomen en gesteld in handen van de inmiddels benoemde Commissie voor Sociale Zaken, die advies over het voorstel van spreekster zou uitbrengen. Spreekster heeft toen aangedrongen op den grootst mogelijken spoed, aange zien de nood in die gezinnen zeer groot was. Spreekster betreurt het dan ook ten zeerste, dat het zoolang heeft moeten duren, vóór het zijn beslag heeft gekregen. De eerste vergadering van de Commissie voor Sociale Zaken had 16 Mei plaats. Aangezien spreekster door een misverstand van de toenmalige secretaresse geen uitnoodiging tot bijwoning van deze vergadering had ontvangen, kon over haar Voorstel, dat in deze vergadering werd behandeld, niets anders dan een eenzijdig advies worden gegeven. De Wethouder van Sociale Zaken heeft dit ingezien en, zeer tot genoegen van spreekster, geen advies aan het College uitgebracht, ten einde spreekster in de gelegenheid te stellen haar voorstel in de commissie alsnog toe te lichten. In de vergadering van 22 Augustus heeft spreekster haar voorstel verdedigd. De commissie verwierp het, niet omdat de overige leden niet van meening waren, dat verbetering noodig was, maar wel omdat men het niet eens

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 11