MAAND AO 2 SEPTEMBER 1946.
Rondvraag
(Piena.)
was haar eerste taak coördineerend te werken. Steunende op
de ervaringen van den contact-officier-illegaliteit, die met de
bevrijders was meegekomen, richtte zij te Leiden den Ver-
trouwensraad der Illegaliteit op, omvattende alle groepen,
die zich met illegaal werk hadden beziggehouden. Deze Raad,
welke had te adviseeren omtrent personen en instellingen, had
bovenal de zeer moeilijke taak zuiveringscommissies in te
stellen, die meestal stonden onder leiding van een door den
Vertrouwensraad aangewezen voorzitter.
Het regelmatig contact met den Militairen Commissaris
in de wekelijksche vergaderingen heeft voor het weder-op-
gang-brengen van het stadsleven goede resultaten gehad.
Het is de groote verdienste van wijlen den Wethouder Verwey
geweest, dat hij, zelf een aandeel in het verzet gehad hebben
de, een der mannen van de illegaliteit als adviseur van het
College heeft benoemd, en bovendien heeft begrepen, dat in
den noodgemeenteraad eenige van de illegale werkers mede
de verantwoordelijkheid zouden moeten dragen tot het
oogenblik, waarop de burgerij weer via haar politieke organi
saties een normaal functionneerenden Raad zou hebben
benoemd.
Leek het begin dus zeer hoopvol voor de oud-illegale
werkers, latere ervaringen hebben hen ernstig teleurgesteld
en bij velen hunner weieens de vraag doen rijzen: zijn alle
offers en moeite vergeefsch geweest?
Het karakter van den noodgemeenteraad bracht met zich,
dat geen groote plannen werden ingediend of uitgevoerd.
Een enkele maal zijn echter in dezen Raad waarschuwende
stemmen opgegaan van de zijde der oud-illegale werkers bij
benoemingen van personen, van wie zij wisten, dat het
personen waren, die op zijn zachtst uitgedrukt aan
kruidenierspolitiek deden en van wie zij niet de overtuiging
hadden, dat juist dezen het moesten zijn, die bij den weder
opbouw een rol zouden moeten spelen.
Naar het oordeel van de oud-illegale werkers worden te
gemakkelijk personen benoemd of verkozen, die zeer positief
de bevolking hebben misleid in een periode, waarin goede
leiding geven een dwingende eisch was. Namens de oud-
illegale werkers protesteert spreker dan ook eerlijk en openlijk
er tegen, dat in den gemeenteraad zal terugkomen een man,
die zeer bewust de grondslagen van het verzet in oorlogstijd
heeft aangetast, maar bovendien in dezen tijd bewust anti-
joodsche propaganda maakt. In den bezettingstijd schreef
deze man in de Leidsche Courant een artikel, waartoe hij niet
verplicht was. Daarin staat:
„In een rede, door den leider der N. 8. B., ir. Mussert, te
Utrecht gehouden, stelde hij deze vraag:
„Doen wij iets te kort aan ons zelfbewustzijn, als Neder
landers, aan onze trotsch, aan onze fierheid, als wij ons in
zetten voor eerlijke broederlijke samenwerking tusschen de
Germaansche volkeren, die zijn van eenen bloede?"
De heer Mussert antwoordde zelf hierop: Integendeel!
Inderdaad: integendeel. Bij het hooren van die vraag van
den heer Mussert zal iedere verstandige Nederlander spontaan
getuigen: natuurlijk niet! Natuurlijk doen wij niet iets te
kort aan ons zelfbewustzijn als Nederlanders, als wij willen
en gaarne willen en streven naar een eerlijke broederlijke
samenwerking tusschen de Germaansche volkeren.
Verstandige Nederlanders zeker onder dit opzicht is
de overgroote meerderheid van het Nederlandsche volk héél
verstandig hebben zoowel vóór als na 10 Mei op het
standpunt gestaan, dat zij zulk een eerlijke .broederlijke samen
werking wenschen. 't Moet den heer Mussert ten zeerste en
hartelijk verheugen dat dit verlangen niet is, en heelemaal
niet is een monopolie van de N. S. B."
Rondvra ag
(Piena e.a.)
In het artikel „Eén kudde, één herder" schreef hij 26 April
1941 de zinsnede:
„Ons volk moet zeker in dezen tijd een eenheid vormen en
aldus correct en loyaal samenwerken met de bezettende macht.
Samenwerken in het belang van ons dierbaar vaderland."
Deze man schrijft op het oogenblik over „de lieve Joodjes,
die gebouwen enz. in de lucht laten vliegen". Dit brengt op
onze lippen, aldus spreker, een bitteren smaak.
Een andere teleurstelling is, dat niet een der politieke
partijen vertegenwoordigers uit de georganiseerde illegaliteit
in den nieuwen Raad heeft afgevaardigd.
Het groote ideaal uit den bezettingstijd, dat na den oorlog
nieuwe normen zouden gelden, is helaas niet verwerkelijkt.
In plaats van in den aanval, nieuwe ideëen voor nationale
vernieuwing voor te stellen was de illegaliteit van den beginne
af in de verdediging gedrongen. Dit heeft bij velen van hen
bittere teleurstelling teweeggebracht. Het fascisme is met de
wapenen verslagen; geesteüjk vindt men echter nog overal
zijn sporen, want het wegnemen van de gevolgen van vijf jaar
onderdrukking in nationaal-socialistischen geest is niet dan
met groote inspanning en opoffering van de verantwoordelijke
menschen te bereiken. De verhoudingen in de bedrijven en
in de ambtelijke wereld na de zuivering zijn allesbehalve roos
kleurig; vooral voor de ambtenaren die hun plicht deden door
zitting te nemen in de zuiveringscommissies is de toestand
allesbehalve gemakkelijk. Te veel komen bij spreker en de
zijnen berichten binnen van rancunemaatregelen tegenover
hen en spreker en de zijnen kunnen alleen maar waarschuwen,
dat daaraan een einde moet komen. Bij het ongedaan maken
van deze moeilijkheden kan men te allen tijde op de hulp van
spreker en de zijnen rekenen; de geest van verzet die hen in
den bezettingstijd leidde zal hen ook in de toekomst leiden.
Spreker hoopt dat de Voorzitter en het nieuwe College de
kracht zullen vinden om Leiden naar een betere toekomst
te voeren.
De heer A. van Dijk zegt, dat het niet zijn bedoeling is,
naar aanleiding van het door den heer Piena gesprokene een
debat te ontketenen, doch wel eenige onjuiste beschuldigingen
in dat betoog te weerleggen, spreker betreurt deze woorden
van den heer Piena wel, omdat den insiders hier wel duidelijk
zal zijn, wien de heer Piena bedoelde, toen hij sprak over den
man, ten aanzien van wien hij het betreurde, dat deze binnen
kort in den Raad zitting zal hebben, n.l. den heer Wilmer.
Indien de heer Piena dit gedaan had aan de hand van over
duidelijke argumenten, zou spreker er geen enkel woord over
zeggen, maar hij doet dit o.a. naar aanleiding van een artikel
uit de Leidsche Courant, „De joodjes blazen het Davidhotel
op", waaraan men zich blijkbaar geërgerd heeft. Wanneer
men echter één courant leest, en hieruit citeert, moet men
alles wat hierop betrekking heeft lezen, en dan had de heer
Piena kunnen weten dat dit artikel niet van de hand van den
bedoelden persoon was. Bovendien is de bedoelde persoon
in een moeilijken overgangstijd door twee Commissarissen
van de Koningin wel goed genoeg bevonden om de functie
van Wethouder te vervullen. Ook het Militair Gezag heeft
tegen aanhouding van die functie, door den heer Wilmer
bekleed, geen bezwaar gemaakt. Spreker verzoekt de illegali
teit niet tot in het oneindige te blijven doorzeuren over enkele
misschien ongelukkige uitlatingen van bepaalde personen
van wie men overigens ten volle overtuigd is, dat zij goede
Nederlanders zijn.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.