MAANDAG 22 JULI 1946. 55 (Voorzitter e.a.) XXIX. Voorstel tot het vaststellen van een verordening op de sluiting der bedrijven van schoenmakers en schoenher stellers. (97) Beraadslaging over artikel 1. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van de heeren Stokman, A. van Dijk en Hendriks, luidende: ,,Op art. 1, lid 2 onder e het volgende vast te stellen: ,,Op de Zaterdagen genoemd onder a, b, c, d en e is het verboden een bedrijf genoemd in lid 1, na 16 uur voor het publiek geopend te hebben"." De heer A. van Dijk zegt, dat volgens de nu voorgestelde verordening voor de Zaterdagen, genoemd in lid 2, geen regeling van den arbeidstijd bestaat, zoodat de vrees gewet tigd is, dat de schoenherstellers op die dagen een ongelimi- teerden werktijd zullen hebben. Het amendement nu heeft de strekking, den arbeidstijd op die Zaterdagen voor de schoenherstellers om vier uur te doen eindigen. Mevrouw Braggaar zegt, dat bij aanneming van dit voor stel, zooals het thans luidt, liet voor alleenstaande personen, die alleen op Zaterdagmiddag vrij hebben, onmogelijk wordt gemaakt hun schoenen ter reparatie te brengen of af te halen, aangezien dan juist op Zaterdagmiddag de schoen- herstellersbedrijven voor het publiek gesloten zullen zijn. Spreekster wil echter den schoenherstellers gaarne terwille zijn en waar dezen alleen een vrijen middag wenschen om rustig te kunnen werken, acht zij het beter om in overleg met de schoenherstellers een anderen dag voor de verplichte sluiting aan te wijzen. In dezen geest stelt spreektser een motie voor. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van mevrouw Braggaar, welke luidt als volgt: ,,De Baad spreekt de wenschelijkheid uit, dat de sluiting der bedrijven van schoenherstellers voor het pubhek, niet op Zaterdagmiddag plaats heeft, doch op een anderen middag." Spreker betoogt, dat het hierbij gaat om twee tegenstrijdige belangen. Mevrouw Braggaar stelt op den voorgrond het belang van het pubhek, ter wille waarvan volgens haar de bedrijven dèr schoenlappers op den Zaterdagmiddag dienen geopend te zijn. Beziet men de zaak van de zijde der schoen herstellers, dan houden zij niet zoozeer winkels, welke gelijk andere winkels des Zaterdagsmiddags geopend zijn, maar hebben zij een soort van zij het niet officieel bedrijf; in het algemeen zijn de bedrijven des Zaterdagsmiddags gesloten. Het is aan den Baad ter beoordeeling, welk belang hij het grootst acht. Het is spreker niet bekend, of de schoenherstellers ook met de sluiting van hun bedrijf op een anderen dan den Zaterdagmiddag genoegen zullen nemen. Het College, dat eenigszins door de motie overvallen is, zou hierna een onder zoek moeten instellen. Indien mevrouw Braggaar in verband hiermede haar motie zou intrekken, was daarmede een op lossing verkregen. Wordt de motie gehandhaafd, dan zal spreker haar eerst in stemming brengen. Mevrouw Braggaar betoogt, dat indien de bedrijven der schoenherstellers nu reeds over het algemeen des Zaterdags na 1 uur zijn gesloten, de verordening overbodig is. Het is niet spreeksters bedoehng het den schoenherstellers moeilijk te maken; zij vragen wel degelijk een middel, waardoor zij op den Zaterdagmiddag geen publiek in hun zaak behoeven toe te laten en zij rustig kunnen arbeiden. Spreekster wil hen daarom gaarne ter wille zijn. Zij kunnen echter even goed op een anderen middag werken. Dacht spreekster alleen aan het belang van het publiek, dan zou zij geheel tegen dit voorstel zijn. Zij denkt echter ook aan de arbeiders, die de geheele week moeten werken en alleen des Zaterdagsmiddags vrij zijn. Voor iemand, die in gezinsverband leeft, kunnen de andere huisgenooten de schoenen brengen en halen, maar voor alleen wonende personen, die alleen op Zaterdagmiddag vrij hebben, wordt het dan onmogelijk gemaakt, op hun vrijen Zaterdagmiddag naar den schoenhersteller te gaan. Spreekster wil dus zoowel den schoenherstellers als de laatstbedoelde categorie personen terwille zijn en acht in dit geval de motie op haar plaats. De Voorzitter wijst er op, dat volgens de voorgestelde verordening de schoenherstellers ook vrij zijn om niet in den winkel te werken bij sluiting op Zaterdagmiddag. Sluiting bedrijven van schoenmakers op Zaterdagmiddag, (van Weizen e.a.) De heer van Weizen meent, dat de Baad hier voor een eenigszins moeilijke beslissing wordt gesteld. Deze zaak heeft behalve een practische, ook een principieele zijde. Men moet hier tegen elkaar afwegen het belang eenerzij ds van de betrokken schoenherstellers, anderzijds dat van een bepaalde groep van de Leidsche bevolking, n.l. van de ongehuwden, die niet in staat zijn, tenzij door bemiddeling van derden, schoenreparaties tijdig te doen bezorgen en afhalen en alleen op Zaterdagmiddag daartoe in de gelegenheid zijn. Hoe groot nu is die laatste groep? Indien die inderdaad een zeer belangrijke categorie vormen, is voor de motie van mevrouw Braggaar alles te zeggen. Indien zij echter een betrekkelijk kleine minderheid uitmaken, verdient het overweging hierbij het belang van de betrokkenen zelf te laten voorgaan. Spreker zou het echter onjuist achten, een beslissing te nemen op grond van een misschien incidenteele situatie, van het oogenblik. In verband met de verrassing, die mevrouw Braggaar den Baad heeft bereid, is het moeilijk thans een weloverwogen beslissing te nemen zonder deze zaak van alle kanten te hebben bekeken. In de verdediging van haar motie is mevrouw Braggaar zeer sober geweest; wanneer hierbij gewichtige belangen in het spel zijn, zou spreker die toch wel gaarne willen vernemen. Spreker wil niet a priori tegen de motie stemmen. De heer van Oijen zegt, dat het hem voorkomt dat het de bedoeling van de schoenmakers is om op Zaterdagmiddag, die een zeer lastige middag is, omdat dan zooveel schoenen ter reparatie gehaald en gebracht worden, niet zoovele keeren gestoord te worden. Op andere middagen, wanneer er niet zoovelen in den winkel komen, heeft sluiting niet zooveel nut en weinig practisch effect. Indien de motie wordt aangenomen, is het beter de be handeling van de verordening uit te stellen en de schoen herstellers in de gelegenheid te stellen zich te beraden over de vraag, of de verordening dan nog beteekenis voor hen heeft. De heer van Sehaik, die toevallig eenigszins op de hoogte van de bedoelingen der Vakgroep Schoenherstellers is, weet, dat het overgroote deel der schoenmakers er op gesteld is, den Zaterdagmiddag officieel vrij te hebben. De vorm van de verordening is gekozen om het hun mogelijk te maken in tijden van groote drukte dien middag door te werken. Het bedrijf van het overgroote deel der schoenherstellers is nu reeds des Zaterdags na 1 uur gesloten. De schoen herstellers vreezen echter, dat zij wel gedwongen zullen worden hun bedrijf na dat uur open te houden, doordat enkelen zich niet aan de onderling gemaakte afspraak houden en om die reden vragen zij een besluit van den Baad. Hier valt een parallel te trekken met het onlangs genomen besluit, waarbij alle melkslijters verplicht werden op Zondag hun winkel te sluiten. De alleenstaanden, voor wier belangen mevrouw Braggaar is opgekomen, zullen den enkelen keer, dat zij hun schoenen kunnen laten herstellen, wel iemand in hun omgeving weten te vinden, die bereid is de schoenen naar den schoenmaker te brengen. Spreker vermoedt, dat deze groep in de practijk niet groot zal blijken te zijn en meent dan ook, dat mevrouw Braggaar de bezwaren te groot ziet, al moet hij erkennen, dat enkele bezwaren kunnen worden aangevoerd. Mevrouw Braggaar verklaart, dat het argument, dat de schoenmakers op deze wijze den vrijen Zaterdagmiddag willen verkrijgen, niet in de stukken is te vinden en voor haar een ander licht op deze zaak werpt. Nu naar het verkrijgen van den vrijen Zaterdagmiddag voor de schoenherstellers wordt gestreefd, zal spreekster over haar bezwaren heenstappen en trekt zij haar motie in. De Voorzitter constateert, dat de motie van mevrouw Braggaar is ingetrokken. Spreker zegt, dat, wat het amendement-Stokman betreft, het College op het standpunt staat dat men in het algemeen de Winkelsluitingwet moet volgen. Deze nu bepaalt, dat bij plaatselijke verordening een sluiting om 1 uur voor winkels op één werkdag per week kan worden voorgeschreven. Nu is het College van meening dat het beter is, ten aanzien van de bedrijven in kwestie, of de gegeven uitzonderingen geheel te handhaven, of de sluiting ook op de in deze uitzonderingen begrepen dagen volledig te behouden en niet, met een achter deurtje, slechts na 4 uur. Bovendien zal bij vervroegde sluiting sterker en uitgebreider controle van de politie noodig zijn. Daarom verdient bij het maken der uitzonderingen een volledige openstelling de voorkeur boven openstelling tot 4 uur.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 5