MAANDAG 17 JUNI 1946. 45
Vergadering van den tijdelijken Gemeenteraad van
Maandag 17 Juni 1946.
Geopend des namiddags te twee uur.
Voorzitter: de Wethouder J. A. RIEDEL, daarna de heer
Burgemeester Jhr. Mr. F. H. VAN KINSCHOT.
Te behandelen onderwerp:
Installatie van Jhr. Mr. F. H. VAN KINSCHOT als
Burgemeester.
Tegenwoordig zijn 32 leden, te weten: de heeren Hendriks,
Frohwein, D. J. van Dijk, Key, mevrouw Braggaar, de
heeren Burgersdijk, Stokman, Tesselaar, Gobée, Wittenaar,
Tielenburg, Ligtvoet, Smit, Koesoemo Oetoyo, van Stralen,
A. van Dijk, Vos, Piena, Leicher, Goslings, Koole, Carton,
Perquin, mevrouw van Traa, de heeren van Weizen, van
Oijen, Huurman, Riedel, Menken, van Schaik, Jongeleen en
Kortmann.
Er zijn drie vacatures.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een missive
van den Commissaris der Koningin in de Provincie Zuid-
Holland, ten geleide van een afschrift van het Koninklijk
Besluit van 28 Mei 1946, No. 77, houdende benoeming van
den heer Jhr. Mr. F. H. van Kinschot tot Burgemeester
van Leiden, onder gelijktijdige verleening van eervol ontslag
als Burgemeester van Alkmaar, en verzoekt den Secretaris
voorlezing te doen van het afschrift van het Koninküjk
Besluit en van het afschrift van de akte van beëdiging van
den heer van Kinschot.
Deze stukken luiden als volgt:
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin
der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche
Zaken van 22 Mei 1946, nr. 1895, afdeeling Binnenlandsch
Bestuur Kabinet (bureau Bestuurszaken);
Gelet op artikel 65 en artikel 66 der gemeentewet;
HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:
met ingang van 16 Juni 1946 te benoemen tot burgemeester
der gemeente Leiden:
Jhr. Mr. F. H. van Kinschot,
met toekenning van gelijktijdig eervol ontslag als burge
meester der gemeente Alkmaar.
Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met
de uitvoering van dit besluit.
Het Loo, den 28 Mei 1946.
get. WILHELMINA.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
get. BEEL.
EEDSFORMULIER
Heden den 12 Juni 1900 zes en veertig heeft in handen
van mij, Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-
Holland, de bij Kon. besluit van 28 Mei 1946, No. 77, be
noemde burgemeester der gemeente LEIDEN
Jhr. Mr. F. H. van Kinschot
de navolgende eeden afgelegd, als bedoeld in de artikelen 71,
juncto 45 der Gemeentewet:
,,Ik zweer dat ik, om tot burgemeester benoemd te worden,
directelijk of indirectelijk, aan geen persoon, onder wat
naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd
of gegeven heb.
,,Ik zweer, dat ik om iets hoegenaamd in deze betrekking
te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften
of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk."
„Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!"
„Ik zweer trouw aan de Gondwet en aan de wetten des
Rijks, en dat ik de belangen der gemeente LEIDEN met
al mijn vermogen zal voorstaan en bevorderen.
„Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!"
Gedaan te 's-Gravenhage, den 12 Juni 1946.
De Commissaris der Koningin voornoemd,
(get.) L. A. KESPER.
(get.) F. H. VAN KINSCHOT,
burgemeester van LEIDEN.
Deze stukken worden voor kennisgeving aangenomen.
Installatie van Jhr. Mr. F. H. van Kinschot als Burgemeester.
(Voorzitter.)
De Voorzitter verzoekt thans het oudste Raadslid, mevrouw
Braggaar, met den Secretaris den nieuwbenoemden Burge
meester in de Raadzaal binnen te leiden.
De Burgemeester, binnengeleid, neemt naast den Voor
zitter plaats.
De Voorzitter:
Mijnheer van Kinschot.
Wanneer men als loco-Burgemeester van deze gemeente
denkt over wat men in deze tijdsomstandigheden moet
zeggen op een dag als dezen, dan dringen zich tal van beelden
aan ons op. Wij zouden over den huidigen tijd, het huidige
tijdstip en de dingen, die ons direct beroeren en bezig
houden, zeer veel kunnen zeggen, maar ik geloof dat het
beter is dit niet te doen.
Ik dacht, dat het beter was, indien ik als geboren en
getogen burger van deze gemeente eerst tot U een eenigszins
beschouwende toespraak hield over wat ook mij persoonlijk
beroert en wat mij, laat ik zeggen, als burger van deze stad,
mag worden gegeven om te zeggen.
Het zal dan allereerst zijn een terugblik op het leven
van het einde der vorige en het begin van deze eeuw, liever:
mijn eigen levenstijd, een tijd, waarin ik in Leiden vier
Burgemeesters heb zien gaan, van wie U de opvolger zijt
als de vijfde.
Een terugblik op het leven van het laatst der vorige en
het begin dezer eeuw doet ons beseffen, hoe grondig onze
omstandigheden en ook onze kijk op leven en wereld ver
anderd moeten zijn. Toen, sociaal en cultureel een onver
anderlijkheid van levensvisie ten opzichte van „vooruitgang"
en wij denken aan de perfectionnisten, die meenden, dat
de mensch tot zedelijke volmaaktheid kon worden opgevoed
destijds ook in de steden een gemoedelijkheid en een eenvoud
van leven; maatschappelijk groote ongelijkheid en in
de zwarte schaduw van de arbeidsslavernij, vooral in de
industriecentra en dus ook hier ter stede een proletariaat,
voor hetwelk het woord „vrijheid" slechts in naam bestond
en dat een bloedarm en te kort leven beschoren was.
Het was ook een tijd, waarin standsverschil scherper werd
omlijnd dan thans.
Om de beide wereldoorlogen heen, waarbinnen groote
sociale revoluties tot stand zijn gekomen, is deze wereld
van min of meer verstarde vormelijkheid hier wel grootendeels
verdwenen. Ook betere zijden in deze kleinere samenlevingen
gingen daarbij te loor. Het gaat niet aan hierover thans
uit te weiden; ik moge er echter één noemen: het gewijzigd
tempo van leven, de grooter vaart des levens door de ont
wikkeling der techniek.
Van de techniek hebben wij goede mogelijkheden in de
laatste vijftig jaren, ook in onze steden, kunnen toepassen.
Doch er is ook losgeslagen techniek. Wij kunnen weten in
en om twee oorlogen heen, welke enorme gevaren aanwezig
zijn, als de mensch de beheersching kwijt raakt over de
middelen, welke hij zich schiep en waarvan hij zich voor
stelde: een wereld onder betere levensomstandigheden voor
ieder. Doch de oude Adam zal zich degelijk moeten herzien,
wil van deze wereld nog iets terecht komen.
Er is thans nog iets meer noodig dan in den „goeden"
ouden tijd van rustiger levensgang. Al kende de mensch
toenmaals even goed als nu zijn strijd op aarde, zij ligt in
andere omstandigheden en verhoudingen.
Thans is vereischt een véél sterker beheersching dan de
machten, welke aan de oppervlakte van deze jaren kwamen
om te heerschen, doch welke aan het einde van een militaire
nederlaag niet zijn verdwenen.
Ook aan den stadsbestuurder worden te dien aanzien
hooge eischen gesteld. Van hem wordt gevraagd een goede
verdeeling en het voorkomen van verspilling zijner energie
en telken male een samenballing van kracht, gericht op
het doorzetten van wat goed is voor het leven van zijn
stad en van haar burgerij.
De dreigende gevaren van geestelijk verval en godsdienstig
vacuum maken deze taak zwaarder doch ook eervoller dan
ooit. Ook in Leiden, Mijnheer de Burgemeester, zult Gij te
maken hebben met politiek: het vorm geven aan maat
schappelijke krachten, beheerscht door zedelijke normen.
Het behoort te zijn een edel spel van deze krachten, waarbij
ook in de hitte van den strijd de spelregels: waarheid en
goede trouw, fair play, niet worden veronachtzaamd.
Men kan wel hopen op beter inzicht na een zoo gruwelijken
bezettingstijd, maar 's werelds beloop trekt zich daarvan
weinig aan. In deze stad werd nog onlangs door een vrij-
postigen geluidswagen als zijn meening uitgesproken, dat