MAANDAG 3 JUNI 1946. 41 Nota inzake verdeeling van woonruimte. (van Weizen e.a.) te geven. Men is min of meer in de gelegenheid gesteld zich daarvan een algemeen beeld te vormen door wat men daarvan tot nu toe heeft gezien. Dit beeld is tot nog toe niet zoo heel ongunstig geweest. Ongetwijfeld zijn er klachten van allerlei aard, maar wanneer men alleen daarnaar luistert, komt er geen enkele maatregel tot oplossing van dit probleem tot stand. Het spreekt vanzelf, dat onder de huidige omstandigheden niemand dadelijk bereid is hen, die behoefte aan woonruimte hebben, te helpen door hen bij zich in huis op te nemen. Juist in de omstandig heid, dat na de oorlog betrekkelijk weinig ten aanzien van de maatschappelijke verhoudingen is gewijzigd, ligt een van de oorzaken, waardoor niet wordt of kan worden opgetreden met de kracht, die noodig is tot het nemen van maatregelen, welke kunnen leiden tot een redelijke oplossing van dit probleem. Heeft men in Nederland met distributie van woon ruimte weinig of in het geheel niet te maken gehad, in andere landen is dit vraagstuk meermalen aan de orde geweest. De ervaringen, daarbij opgedaan, wijzen in de richting van in schakeling van bepaalde commissies van huurders. Dit moet hierbij ongetwijfeld ook onder het oog worden gezien. Er moet niet één commissie komen, van huiseigenaren, maar in de ver schillende wijken moeten commissies van huurders worden in gesteld, die gezamenlijk moeten kunnen adviseeren met betrek king tot de distributie van de woonruimte. Door dezen maat regel zou men meer kunnen bereiken dan op het oogenblik het geval is en zou de waarborg worden geschapen, dat willekeur althans voor het grootste deel kan worden voorkomen; dit zou in het algemeen gezegd kunnen leiden tot een werkelijk rechtvaardige verdeeling van de beschikbare woonruimte. De heer Hendriks betreurt, dat bij de bespreking van een zeer zakelijke quaestie, die onaangenaam genoeg is, daarvan weer een politiek steekspel gemaakt moet worden. De toestand is op het oogenblik zoo, dat men tot nu toe de kleine gezinnen onderdak heeft kunnen brengen, maar dat men nog zit met de groote gezinnen, die niet ingeschoven kunnen worden in de beschikbare woonruimte. Voor deze groote gezinnen moet men een geheel huis disponibel hebben. Het is niet zoo, dat de bewoners van de huizen niemand meer willen opnemen, maar alleen, dat de woonruimte, die daarvoor beschikbaar zou kunnen komen, ontoereikend is. In verband hiermede ver klaart spreker zich voor instelling van een commissie, om de hardheid van dien maatregel zooveel mogelijk te verzachten. Dat is het eenige wat men in dezen doen kan. De bevoegdheid daartoe berust niet bij den Eaad, maar bij den burgemeester. Waar dit een buitengewone bevoegdheid is, zegt spreker: laat deze maatregel zoo humaan mogelijk uitgevoerd worden. Daarom is gewenscht instelling van een commissie, die deze zaken soepeler zal kunnen beoordeelen dan een zuiver ambte lijke instantie. De Voorzitter zegt, dat deze zaken niet alleen ambtelijk worden bezien. Juist door de inschakeling van den Wethouder van Fabricage in deze zaken is er zekerheid, dat de belangen van de candidaten voor deze woningen ook wel degelijk met een breeder blik worden bezien, voorzoover de blik van den ambtenaar alleen niet voldoende breed zou zijn. De heer Jongeleen wenscht, alvorens de gemaakte op merkingen te beantwoorden, eenige algemeene opmerkingen te maken. Men staat bij dit onderwerp voor de gevolgen van vijf jaar oorlog, waarin de gemeente Leiden er nog betrekkelijk goed is afgekomen. Maar al zijn andere plaatsen veel zwaarder getroffen en al heeft men daar met nog ernstiger noodmaat regelen te maken, toch is de toestand in Leiden zeer ernstig. Men dient hierbij niet uit het oog te verliezen, dat de oplossing van dit vraagstuk buitengewoon wordt bemoeilijkt door de omstandigheid, dat de Hollander sterk gehecht is aan zijn huis, dat hij graag als zijn eigendom wil hebben of graag alleen met zijn gezin wil bewonen. Juist door het verschil in aard der bevolking grijpt het woningvraagstuk in België lang niet zoo diep in als in Nederland. Het tekort aan woningen bedraagt in Nederland thans ongeveer 300.000, terwijl het jaarlijksch tekort wordt geschat op 40.000 woningen. Aannemende, dat dit jaar 10.000 woningen worden gebouwd, zal men het volgende jaar, worden alle verwachtingen van de Begeering met betrekking tot het materiaal en de arbeidskrachten verwezenlijkt, in staat zijn zooveel woningen te bouwen, dat het jaarlijksch tekort is verdwenen, maar dan blijft er nog een schreeuwend groot tekort bestaan. Uit deze cijfers blijkt, dat men in dezen niet met een zuiver plaatselijke aangelegenheid, maar met een vraagstuk, dat het geheele land raakt, heeft te maken. Nota inzake verdeeling van woonruimte. (Jongeleen.) Het is niet sprekers bedoeling van deze kwestie een politieke zaak te makende politiek moet hierbij worden uitgeschakeld. Toch moet spreker de opmerking van het hart, dat de woning- bouwpolitiek van vóór 1940 zich thans wreekt; toentertijd hebben de verschillende woningbouwvereenigingen vergeefs aangedrongen op het verstrekken van grootere woningbouw- voorschotten en het toewijzen van meer beschikbaren grond. Het verheugt het College, dat in het algemeen genomen de nota door den Baad goed is ontvangenbehoudens enkele kleine bezwaren kan men zich in het algemeen vereenigen met de maatregelen, welke in de nota zijn vermeld. Na rijp beraad heeft het College gemeend niet tot de instelling van een commissie te moeten overgaan; het is er heilig van overtuigd, dat de instelling van een commissie remmend zal werken en, hoe goed ook bedoeld, niet in het belang van de inwoners van Leiden zal zijn en de oplossing van het vraagstuk niet zal bevorderen. Voor het College zou deze zaak heel wat gemakkelijker zijn geweest, wanneer het de verantwoording op dit punt had afgeschoven op een commissie. Met het oog op de practijk houdt het College echter voorloopig vast aan zijn bedenkingen tegen instelling van een dergelijke commissie. De practijk wijst nu eenmaal uit, dat een dergelijke commissie remmend zal werken op de toewijzing van woningen. De Baadsleden gaan er van uit, dat deze commissie zal kunnen volstaan met een of twee bijeenkomsten per week, op het stadhuis, ter bespreking van de vraagstukken die zich bij het Evacuatie-Bureau voordoen. In het algemeen zal dit misschien mogelijk zijn; wanneer plannen worden uitgewerkt tot het vorderen van woningen, is het wel mogelijk vooraf overleg te plegen met een com missie, maar als men die commissie eenmaal ingesteld heeft, moet ze ingeschakeld worden, niet alleen bij de voorloopige plannen, maar ook bij alle zaken, die bij het Evacuatie-Bureau behandeld worden. Het komt b.v. herhaaldelijk voor dat plotseling door het Evacuatie-Bureau een ambtenaar moet worden uitgezonden om in te grijpen, wanneer een huis in de stad plotseling is leeggekomen en inmiddels weer door anderen is bezet. Dit komt nogal eens voor. Juist door snel ingrijpen is het dan mogelijk verder onheil te voorkomen. Daarom acht het College het vooralsnog beter, en in het belang van de toewijzing van woningen en in dat van de inwoners van deze stad beter, niet tot instelling van een dergelijke commissie over te gaan. Er is op gewezen, dat in verschillende gemeenten een dergelijke commissie bestaat, maar het zou voor spreker een klein kunstje zijn, enkele gemeenten te noemen, waar men, evenals Burgemeester en Wethouders van Leiden, het beter acht niet een dergelijke commissie te hebben en waar men meent dat instelling van een commissie zeer remmend zou werken. Men kan niet volstaan met alleen vertegenwoordigers van de huiseigenaren en de woningbouwvereenigingen in de commissie op te nemen; er zijn ook andere belanghebbenden in de gemeente, die een vertegenwoordiging zouden eischen. Voorshands is het College dus van meening, dat niet tot de instelling van een commissie moet worden overgegaan. Spreker meent echter namens het geheele College te kunnen verklaren, dat, indien de Baad in het algemeen de instelling van een dergelijke commissie wenschte, het daarvan geen gewetenszaak zou maken. Aan den eenen kant zou het het College niets liever zijn dan dat het van de verantwoordelijk heid met betrekking tot dit groote en zwaardrukkende vraag stuk in wezen af was; geen enkel lid van het College is er op gesteld, deze verantwoordelijkheid alleen te dragen. Indien de Baad sterk aandrong op de instelling van een commissie, zou het College, naar spreker meent, bereid zijn alsnog de nadere overweging van dit punt toe te zeggen. In dat geval draagt de Baad echter de verantwoordelijkheid voor het instellen der commissie; de Baad zal er dan rekening mede moeten houden, dat de belangen van de ingezetenen op dit punt minder snel zullen worden behandeld en te dien aanzien minder snel zal kunnen worden ingegrepen. Het door den heer Leicher bedoelde geval aan den Morsch- weg is een sprekend voorbeeld van de negatieve medewerking, welke het Evacuatie-Bureau van de Leidsche huiseigenaren ondervindt. Intusschen wenscht spreker op dit punt niet te generaliseeren: er zijn inderdaad huiseigenaren, wier samen werking met het Evacuatiebureau voortreffelijk iser zijn er echter ook, met wie men niet kan samenwerken, en andere, die het Evacuatiebureau ontzettende groote moeilijkheden be zorgen. Het bewuste huis was bewoond en het Evacuatie- Bureau kreeg een tip, dat een ander dan de officieele bewoner het had betrokken. Bij onderzoek en informatie bleek dat dit niet waar was en dat de officieele bewoner dat huis ook bewoonde. Een week later kwam er weer een bericht, dat het toch door een ander bewoond werd. Toen heeft het Evacuatie- Bureau dezen aangezegd, dat hij er uit moest; toen eindelijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 9