44 MAANDAG 3 JUNI 1946. Nota inzake verdeeling van woonruimte; e.a. (A. van Dijk e.a.) het voor het College is geweest er gebruik van te maken. Hoewel spreker er niet tegen is, kan hij niet de gedachte uitspreken, dat het instellen van een commissie van advies absoluut noodzakelijk is. Wel wenscht hij het College alle kracht toe om met zoo groot mogelijke rechtvaaardigheid van deze bevoegdheden gebruik te maken. Met den heer van Stralen acht spreker het een hemeltergenden toestand, dat zoovele burgers zich van hun taak als burger en Christen totaal niets aantrekken en liever menschen als konijnen in een hok laten leven dan een gedeelte van hun woning voor hen disponibel stellen. De heer D. J. van Dijk zegt nogmaals, dat de fractie van de Partij van den Arbeid zich niet tegen de instelling van een commissie zal verzetten, indien de andere fracties deze commissie wenschen. Br is echter voor de eerstgenoemde fractie geen aanleiding zich voor deze commissie druk te maken, waar zij er a priori zeer weinig voor gevoelt en er zeer weinig van verwacht. De Voorzitter zegt, dat het College de vrees van den heer Jongeleen, dat de commissie remmend zal werken, deelt, maar anderzijds, waar het een voor de gemeente uitermate belangrijke zaak geldt, de instelling ervan niet wil tegen houden, indien blijkt, dat gelijk spreker dacht de meerderheid van den Baad een commissie van advies wenscht. Spreker acht het daarom na deze ampele bespreking van de zaak practisch, overeenkomstig de suggestie van den heer Key de gewijzigde motie van den heer Huurman thans in stemming te brengen. De gewijzigde motie van den heer Huurman, thans luidende „De Baad spreekt de wenschelijkheid uit, dat er een commissie wordt ingesteld om Burgemeester en Wethouders te adviseeren inzake huisvestingsproblemen in de Gemeente Leiden.", wordt verworpen met 20 tegen 9 stemmen. Tegen stemmen de heeren Key, Ligtvoet, Koole, Carton, Tielenburg, van Schaik, Menken, Jongeleen, van Weizen, Piena, Burgersdijk, Koesoemo Oetoyo, mevr. Braggaar, de heeren Smit, van Stralen, D. J. van Dijk, Wittenaar, mevr. van Traa, de heer A. van Dijk, en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren Perquin, Vos, Huurman, Stok man, Gobée, Leicher, van Oijen, Frohwein en Hendriks. De heeren Tesselaar en Kortmann hadden inmiddels de vergadering verlaten. Wordt vervolgens op voorstel van den Voorzitter zonder hoofdelijke stemming besloten, de nota van Burgemeester en Wethouders voor kennisgeving aan te nemen. De Voorzitter vraagt of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Frohwein vestigt als Commissaris van de Ge meentelijke Volkscredietbank de aandacht van het College op het feit, dat thans, een jaar na de bevrijding, J. Kranenveld, lid van de N.S.B. van 1933 tot Mei 1945, nog steeds Direc teur van deze Gemeentelijke Volkscredietbank is, al is hij geschorst als zoodanig. Kranenveld heeft verscheidene functies in de N.S.B. bekleed en tengevolge van het feit, dat hij nog niet ontslagen is, moet de gemeente nog steeds pensioen premie voor hem betalen. Spreker verzoekt het College er bij den Minister op aan te dringen, dezen man te ontslaan. Na de bevrijding heeft de heer van Zanten deze functie op buitengewoon goede wijze waargenomen, aangezien anders deze instelling, die een teer punt vormt, allang verloopen zou zijn. Het College moet er bij de Begeering met kracht op aandringen met deze kwestie voortgang te maken. De heer Menken zegt, dat deze quaestie reeds in den afgeloopen winter met de bevoegde instanties in Den Haag opgenomen is. De zuivering is echter een niet snel verloopend proces, en zoo is het ook in dit geval. Het College heeft er verscheidene reizen naar Den Haag voor over gehad, om deze quaestie op te lossen; omdat het al van het oogenblik af, waarop het verleden jaar is opgetreden, op het standpunt Rondvraag. (Menken e.a.) staat, dat men eerst dezen man kwijt moet en dat men daarna alle euvelen, die dan nog bij de Gemeentelijke Volkscrediet bank overblijven, wil oplossen. Br wordt aan gewerkt, dat men dezen man formeel en per se kwijt wil en de strafzaak tegen hem zal in een van de volgende zittingen van het Tribunaal behandeld worden. De heer Key vestigt de aandacht van het College op den toestand van buitengewone vervuiling, waarin het slootje tusschen de perceelen aan de Verdamstraat en de Bijndijk- straat verkeert. In dit slootje, dat bij het paadje, hetwelk van de Fruinlaan naar het kanaal loopt, is afgedamd, heeft men allerlei vuil geworpen. De heer D. J. van Dijk herinnert er aan, dat in de raads vergadering van 25 Maart j.l. een voorbarig bericht uit de pers is voorgelezen. De pers gaat voort met zeer snel te werken, want onlangs bevatte de Nieuwe Leidsche Courant het bericht, dat de installatie van den nieuwen burgemeester 17 Juni a.s. zal plaats hebben. Spreker zou gaarne vernemen, hoe het mogelijk is, dat deze courant daarvan waarschijnlijk eerder dan het College op de hoogte was. De Voorzitter veronderstelt, dat er een lek is. Het College vond het zoo mooi, dat het heeft gezegd: „Daar maken wij een voorstel van; de courant weet het goed, waarom zouden wij het niet overnemen?" De heer Leicher vraagt naar de bestemming, welke aan het gerestaureerde Gravensteen zal worden gegeven. De restau ratie, die nu reeds 5 a 6 jaar aan den gang is, beperkt zich voornamelijk tot den gevel. Voorzoover spreker weet, staat omtrent de bestemming nog niets vast. Is het College thans doende naar een bestemming te zoeken? De heer Jongeleen antwoordt, dat de gedachte om het Gravensteen te bestemmen voor een werkinrichting van het Leger des Heils van de baan is. Het plan om in het gebouw een bibliotheek of leeszaal te vestigen zal naar alle waarschijn lijkheid spreker drukt zich nu zeer voorzichtig uit niet doorgaan, omdat het College op het oogenblik voorloopige besprekingen over een andere bestemming voert. Om tactische redenen kan spreker hieromtrent nog niets naders aan den Baad mededeelen. De heer Smit vestigt er de aandacht op, dat de bestrating van het Kort Eapenburg, vooral wat betreft het gedeelte, dat tusschen de tramrails is gelegen, in een zoodanigen toestand verkeert, dat zij gevaar voor het rijverkeer oplevert. De Voorzitter zal deze opmerking aan den betrokken dienst doorgeven. De heer A. van Dijk verzoekt den aanwezigen raadsleden bepaalde zaken, welke naar zijn persoonlijke meening gemaks halve met den betrokken wethouder of het hoofd van den betrokken dienst kunnen worden afgewikkeld, niet bij de rondvraag ter sprake te brengen. De Voorzitter zegt, dat wat nu bij de rondvraag is aan geroerd, alleraadsleden buitengewoon interesseert. De heer Hendriks klaagt over de wijze, waarop bij de twee stemmingen is gezorgd voor de consumptie van de leden van de stembureaux. Indien het den volgenden keer niet beter kan zijn, late het gemeentebestuur alles achterwegede leden zullen er dan wel uit liefde voor de zaak zelf voor zorgen. De Voorzitter zegt, dat de meeningen op dit punt zeer verdeeld zijn. De berichten over de consumptie waren den tweeden keer veel gunstiger dan de eerste maal. In vergelijking met wat men den leden der stembureaux nu kan geven, verwende men hen vroeger. Hieruit blijkt, dat de omstandig heden nog niet zoo zijn als men graag zou willen. Het is een van de bijna niet op te lossen problemen. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GBOEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 12