42 MAANDAG 3 JUNI 1946. Nota inzake verdeeling van woonruimte. (Jongeleen.) de bewoner er uit was gezet en de eigenaar was aangeschreven door het Evacuatie-Bureau, dat dit voor dit huis een bewoner zou aanwijzen, maakte de eigenaar daartegen bezwaar; hij had een nieuwen bewoner voor dat huis. Van zijn standpunt was dat begrijpelijk; de woning was gedeeltelijk uitgewoond en moest gerepareerd worden en hij was zoo gelukkig geweest iemand uit het bouwbedrijf te vinden, die de woning wilde betrekken en bereid was, de noodige reparaties aan dit huis te doen geschieden. Daarmede kon het Evacuatie-Bureau echter geen genoegen nemen; dit bleef dus op het standpunt staan, dat het zelf iemand zou aanwijzen. Toen heeft deze eigenaar het bestaan 14 dagen lang den sleutel achter te houden. Vóórdat deze woning betrokken kon worden duurde het nog een week langer omdat een ruil moest plaats vinden met een onderwijzer uit Leidschendam, die gaarne naar Leiden wilde verhuizen, waartegen Leiden de voorwaarde stelde, dat dan iemand uit Den Haag naar Leidschendam moest en iemand uit Leiden naar Den Haag, een z.g. drie hoeksruiling. Leidschendam wilde dien onderwijzer wel laten gaan, maar maakte er bezwaar tegen iemand uit Den Haag te krijgen. Wanneer men nu ziet, dat over het vorderen van deze ééne woning een uitgebreide correspondentie gevoerd is, n.l. 31 brieven, dan moet men hier niet komen spreken over de groote medewerking van het Leidsche publiek in dit opzicht. Den heer Stokman verzekert spreker dat het de bedoeling is zoowel van het Evacuatie-Bureau als van het College om ook ten aanzien van de vordering en de ontruiming van huizen, bewoond door twee personen, de grootst mogelijke soepelheid in acht te nemen; de regeling op dit punt is strenger dan de voorgenomen wijze van uitvoering. De bedoeling is, deze regeling alleen toe te passen op personen, die met hun beiden zeer groote huizen bewonen, en niet b.v. huizen van twee kamers met een keuken en nog een zeer klein kamertje te vorderen. Wèl is het de bedoeling om, indien dit mogelijk is, een ander klein gezin onder te brengen in huizen, bewoond door twee personen, waardoor een grooter huis zal vrijkomen. In antwoord op de opmerkingen van den heer Huurman zegt spreker, dat de bevoegdheid tot het vorderen van woonruimte geheel aan den burgemeester was gegeven. Men heeft hierbij te maken met een verordening, die kennelijk bedoeld was voor het vorderen van woningen in verband met den oorlog. Bij het verdwijnen van den oorlogstoestand kon de burgemeester zijn bevoegdheid niet meer rechtstreeks aan deze verordening ontleenen. In zeven verschillende plaatsen bleken de uitspraken bij gerechtelijke vervolging niet eensluidend te zijn. Ook vertoonde de verordening groote leemten bij toepassing op den bestaanden toestand. Het besluit, dat het Parlement ongeveer veertien dagen geleden heeft genomen, geeft nu de bevoegdheid tot het vorderen van woonruimte, indien zulks voor het algemeen belang gewensclit is, geheel aan den burgemeester. Tegenover het betoog van den heer Vos, dat de politiek van de gemeente met betrekking tot de vordering van woon ruimte niet gelukkig is geweest, merkt spreker op, dat ook de Regeering de bevoegdheid heeft woonruimte voor regeeringsinstellingen te vorderen. Veertien dagen geleden wilde de Regeering een groot pand aan de Heerengracht vorderen; doordat het Evacuatie-Bureau onmiddellijk tusschenbeide kwam en er in slaagde voor den eenigen bewoner, die het pand jarenlang had bewoond, een andere woning te vinden, zijn dezen bewoner heel wat onaangename gevolgen bespaard. De heer Vos heeft aanmerking gemaakt op de vestiging van een restaurant aan het Rapenburg. In verband hiermede zegt spreker, dat het Evacuatie-Bureau natuurlijk de zaken- menschen, die slachtoffer van het bombardement van den Stationsweg waren, heeft willen en moeten helpen, toen zij hun belangen kwamen bepleiten en er eenige ruimte beschik baar washet, zou min of meer een schandaal zijn geweest, indien het Evacuatie-Bureau zulks niet had gedaan. Zelfs nog niet alle oorlogsslachtoffers van den Stationsweg kunnen op het oogenblik door het Evacuatie-Bureau worden ge holpen. Niet iedere woning leent zich echter voor het onder brengen van verschillende gezinnen. Er zijn b.v. in Leiden zeer groote woningen, die schijnbaar zeer gemakkelijk be woond zouden kunnen worden door drie of vier gezinnen, maar men moet toch ook rekening houden met den aard en de indeeling van die huizendie ouderwetsche huizen hebben meestal zeer groote kamers; wanneer men in die groote kamers een gezin zet, gevoelen deze menschen zich daar niet thuis en zitten zij daar als een kat in een vreemd pakhuis. Bovendien bezitten zij dikwijls geen inboedel of slechts een inboedel, die op een zeer klein huishouden berekend is, zoodat de meubelen in die groote kamers niet tot hun recht komen Nota inzake verdeeling van woonruimte. (Jongeleen.) en de armoede van alle kanten tegengrijnst. Niet elk huis is geschikt voor bewoning door geheele gezinnen. De heer Vos acht de richtlijnen voor vordering en ont ruiming te star en meende, dat rekening moest gehouden worden met de bewoners; hij lustte deze regeling niet. Het is min of meer begrijpelijk, dat een dergelijk voorschrift in het land van de Vrijheid iemand niet lekker ligt, maar het College heeft heusch niet voor zijn genoegen deze maatregelen genomen. Men heeft hier echter in het algemeen te maken met menschen met een zeer harde huid, terwijl in zeer vele gevallen, ook wanneer gemakkelijk huisvesting zou zijn te verleenen in een woning, de menschen elke medewerking weigeren, omdat zij er te veel last van hebben, en zeggen: ga maar over tot vordering. In het algemeen kan spreker onderschrijven hetgeen de heer van Stralen heeft opgemerkt. Wat betreft de huisvesting van Het Parool, kan bij woningvordering geen opgeld doen de omstandigheid, dat men zich in het verleden zeer ver dienstelijk heeft gemaakt, al zal daarmede in het algemeen wel rekening kunnen worden gehouden. Daarop kan men echter niet een regeling baseeren. Inschakeling van wijkhoofden bij de vordering van woon ruimte, hetgeen den heer van Weizen wilde, zou groote bezwaren ontmoeten; dit zou hun positie in de verschillende buurten tot een zeer onaangename maken; het zou voor hen een onvervulbare taak zijn, om een zuiver beeld van de verhoudingen op dit gebied te geven en met voordrachten tot vordering te komen. Men zou in de verschillende buurten en bij deze wijkhoofden de ruzie in huis halen. Op deze suggestie moet men derhalve niet ingaan. Het is nog niet zoo lang geleden, dat spreker met de behandeling van de evacuatiezaken is belast; spreker heeft dus nog niet lang met dit groote vraagstuk geregeld te maken gehad, maar één ding is hem wel duidelijk, n.l. dat deze regeling diep ingrijpt in de algemeene rechtspositie van de bewoners van huizen in Leiden, en voorts, dat dit een van de moeilijkste problemen is, waarmede men op het oogenblik te maken heeft, wien men ook belast met de leiding van het Evacuatie-Bureau en of men een commissie instelt of niet. Wanneer men dit laatste wèl doet, is het een verschuiving van de verantwoordelijkheid; men denke niet dat daardoor de grieven, die op het oogenblik tegen het Evacuatie-Bureau bestaan, daardoor weggenomen of verminderd zullen worden. Spreker heeft zeer vele ernstige gevallen, welke het Evacuatie-Bureau had onderzocht of waarin het een beslissing had genomen, met de heeren Riedel en Ensingh besproken en daarbij was het soms zelfs voor hun drieën moeilijk een beslissing te nemen. Men komt voor gevallen van zoo ern- stigen aard te staan, dat men ze in Leiden niet denkbaar had geacht (o. a. t.b.c.-gevallen). De toestand is zoo ernstig, dat het nemen van scherpe maatregelen nuttig en noodzakelijk is. Eén ding is spreker ook duidelijk: wie het werk doet, één man of een commissie, hij of zij zal de waardeering van de inwoners van Leiden niet genieten. Voor iedere beschikbare woning zijn honderden gegadigden, van wie slechts één kan worden geholpen; de anderen, die teleurgesteld zijn, zullen verdachtmakingen aan het adres van den betrokken ambte naar uiten. De klacht, dat de ambtenaar van het Evacuatie-Bureau in de samenwerking niet soepel is, is juist. De ambtenaar is een stug man, misschien wat hoekig in zijn optreden. Daar tegenover stelt spreker evenwel, dat hij in den tijd, gedurende welken hij met den heer Ensingh en diens ambtenaren heeft samengewerkt, de overtuiging heeft gekregen, dat hij te doen had met ambtenaren, die zich hun verantwoordelijke positie wel bewust waren en bij iedere beslissing, welke zij namen, wisten, dat geen dank hun deel zou zijn. Van iemand, die tevreden gesteld is, hoort men niets meer; de teleurgestelden uiten buiten het stadhuis hun verdachtmakingen. Eenige malen zijn deze verdachtmakingen ook tegenover spreker in zijn werkkamer geuit; hij heeft den spreker verzocht het zwart op wit te geven, daarbij verzekerende, dat, mocht de klacht juist zijn, de betrokken ambtenaar den volgenden dag zou worden ontslagen; tot nu toe bleek niemand bereid aan sprekers verzoek te voldoen. De heer Ensingh moge dan een stug, in zijn optreden hoekig man zijn, nimmer verlaat iemand zijn bureau met een toezegging, wanneer de heer Ensingh haar niet gestand kan doen. Het is gemakkelijker de menschen met een kluitje in het riet te sturen, en hun de gedachte mede te geven, dat het wel in orde komt, ook als er toch niets van komt. Dat doet de heer Ensingh niet. Hij heeft spreker zelfs medegedeeld dat hij als ambtenaar maar één wensch had, n.l. om, wanneer de gemeente nog eens de beschikking krijgt over een aantal nieuwgebouwde woningen, en wanneer die moeten worden uitgegeven, dan nog eens met die uitgifte te worden belast.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 10