22
MAANDAG 25
MAART 1946.
Benoeming Wethouder.
(A. van Dijk e.a.)
De heer Hendriks deelt mede, dat zijn fractie een schrijven
van de fractie der Partij van den Arbeid heeft ontvangen,
waarin als argument voor de candidaatstelling van den heer
Jongeleen wordt aangevoerd: „Wij wijzen er op, dat deze
candidaatstelling een gevolg is van het feit, dat hier slechts
een voortzetting van den bestaanden toestand wordt gevolgd
met betrekking tot de politieke groepeeringen van den
Raad."
Tengevolge van bepaalde omstandigheden is de stemmen
verhouding in dezen benoemden, niet verkozen Raad op het
oogenblik zoo, dat de Partij van den Arbeid beschikt over
precies 2/3 van het aantal stemmen, en alle andere partijen
tezamen over slechts 1/3. Dit strookt, hoe men ook denkt
over politieke verschuivingen, zeer zeker allerminst met de
op het oogenblik in de gemeente Leiden bestaande politieke
verhoudingen. Nu kan men, door de tijdelijke machtspositie,
die men in dezen Raad inneemt, de benoeming van een
fractiegenoot in het College doordrijven, doch men moet de
zaak zuiver zien. Bij de besprekingen, gehouden naar aan
leiding van de wethoudersverkiezing op 12 November j.l.,
is o.a. het argument gebezigd, dat het gewenscht zou zijn
dat de Roomsch-Katholieken, die ongeveer van de Leidsche
bevolking uitmaken, in het College van Burgemeester en Wet
houders vertegenwoordigd zouden zijn, wat ongetwijfeld billijk
is te achten. Maar dan geldt dit toch zeker voor de orthodox-
protestantsche groep, die in Leiden nog veel sterker is dan de
Roomsch-Katholieke. Dit feit kan men niet negeeren. Men kan
op het oogenblik gebruik maken van een machtspositie, die men
in dezen Raad heeft, maar dit is een niet-democratische handel
wijze. Laat de fractie van de Partij van den Arbeid spreker en
de zijnen in dezen helpen, om het College aan te vullen met een
wethouder, die behoort tot de orthodox-protestantsche groep
in Leiden. Deze quaestie weegt voor spreker en de zijnen
buitengewoon zwaar.
De heer Vos sluit zich aan bij den heer Hendriks. Deze
heeft tenminste nog het genoegen gehad een briefje van de
fractie van de Partij van den Arbeid te ontvangen; spreker
heeft dat genoegen niet gehad en heeft dus van eenig voorstel
omtrent den persoon van den te benoemen wethouder niets
gehoord. De Partij van den Arbeid, waarin nu ook zijn op
genomen de Nederlandsche Volksbeweging en de illegaliteit,
heeft als zoodanig steeds den mond vol gehad van samen
werking op politiek gebied: er moest volgens haar geen
partijpolitiek meer gevoerd worden. Wanneer de Partij van
den Arbeid dit consequent wil doorvoeren, moet zij juist
niet doen wat zij nu doet. Vooral om deze reden betreurt
spreker ten zeerste, dat hierbij niet heeft plaats gehad het
usantieel overleg tusschen de leiders van de verschillende
fracties; dan was het niet noodig geweest, de onaangename
woorden te zeggen, die nu gezegd moeten worden. Deze gang
van zaken riekt bedenkelijk naar het gebruik maken van de
meerderheid, die de Partij van den Arbeid in dezen Raad
heeft; ook spreker acht dit ondemocratisch. Spreker stelt
echter voorop, dat hij voor de persoonlijkheid en de be
kwaamheden van den heer Jongeleen alle achting heeft.
Bovendien acht spreker het ongewenscht, dat in het
College, zooals thans het geval was, drie vertegenwoordigers
van de Partij van den Arbeid zitten, terwijl oorspronkelijk
daarin twee sociaal-democraten zitting hadden en de Voor
zitter in het College zitting had als vertegenwoordiger van
den Vrijzinnig-Democratischen Bond. Tengevolge van den
overgang van den Voorzitter naar de Partij van den Arbeid,
zouden in het College thans zitting krijgen drie vertegen
woordigers van die Partij, hetgeen niet vormt een juiste
weerspiegeling van de verhoudingen in Leiden. Spreker zal
dus tegen de candidatuur-Jongeleen stemmen.
De heer Piena acht het ter voorkoming van een verkeerden
indruk naar buiten gewenscht er in verband met het betoog
van den heer Vos de aandacht op te vestigen, dat eenige
personen, die in den Raad de illegaliteit vertegenwoordigen,
zich hebben aangesloten bij de Partij van den Arbeid, doch
dat de fractie van de illegaliteit in haar geheel dit niet heeft
gedaan.
De heer van Weizen heeft eveneens eerst in deze vergadering
vernomen, wie namens de fractie van de Partij van den
Arbeid candidaat wordt gesteld. In dit geval is dus afgeweken
van den tot dusverre gevolgden gang van zaken, waarbij de
fracties onderling overleg plegen met betrekking tot de
bezetting van verschillende zetels.
Spreker gevoelt geen behoefte de thans geoefende critiek
te bestrijden; de vertegenwoordigers van de Partij van den
Arbeid zijn mans genoeg om dit zelf te doen.
Wel wenscbt spreker de vraag te steller, in hoeverre thans
Benoeming Wethouder.
(van Weizen e.a.)
van de vormen der parlementaire democratie is afgeweken.
Wanneer men zegt, dat bij de thans gevolgde methode
bepaalde groepeeringen worden genegeerd of althans in een
hoek worden gedrongen, geldt dit zeker niet in mindere mate
voor de wijze, waarop de communistische beweging in den
Raad is behandeld.
De heer Jongeleen: Door wie?
De heer van Weizen: Niet alleen door de vertegenwoordigers
van de Partij van den 'Arbeid, maar door alle partijen werd
dit gedaan, voortdurend. Zoo zijn de vertegenwoordigers
van de Communistische Partij uit alle Commissies geweerd,
hetgeen volkomen in strijd was met de parlementaire demo
cratie. Waar men dit nu zelf gedaan heeft, dient men zich
echter bij deze gelegenheid er zelf niet over te beklagen, dat
hier is gehandeld in strijd met de democratie.
De heer Jongeleen zal, los van het feit, dat hij op het oogen
blik voor deze functie candidaat gesteld is, doch als voor
zitter van de fractie van de Partij van den Arbeid, de ge
maakte opmerkingen beantwoorden. Spreker doet dit met
genoegen, omdat hij, althans in het verleden, toch min of
meer de leiding heeft gehad bij het overleg en de besprekingen
inzake de bezetting van de wethouderszetels en van de
plaatsen in de verschillende commissies. Nu is aan de nieuwe
fractie van de Partij van den Arbeid verweten, als zou deze,
die volledig staat op het standpunt van het democratisch
socialisme, bij haar eerste optreden dictatoriale neigingen
vertoond hebben. Deze opmerking van den heer van Dijk
heeft spreker verbaasd. De heer van Dijk vergeet dan echter
hetgeen in het verleden gebeurd is. Wanneer er één groep is,
politiek gesproken, die in het verleden neiging tot dictatoriaal
optreden had, dan waren het de Roomsch-Katholieken.
Ten bewijze daarvoor wijst spreker op hun houding tegenover
de S. D. A. P. in het verleden en op de behandeling en de
bejegening, welke de sociaal-democraten in Brabant en
Limburg altijd hebben ondervonden. Voorts wijst spreker
op het feit, dat in de Provinciale Staten van Zuidholland de
Roomsch-Katholieke fractie, er welbewust aan heeft mede
gewerkt om den sociaal-democraten, die in dit college de
grootste fractie vormden, n.l. met 24 leden, een tweeden zetel
in het college van Gedeputeerde Staten te onthouden. Zoo
heeft men ook tot 1939 toe de sociaal-democraten, die de op
een na grootste fractie in de Tweede Kamer vormden, buiten
de Landsregeering te houden, door hen politiek tegen te
werken.
Aan de fractie van de S. D. A. P., die van 9 leden tot 14
leden was gekomen, wilde men wel één wethouderszetel
afstaan; zij nam daarmede echter geen genoegen en stelde
de eisch: „twee of geen". Aan de protestantsch-christelijke
groepen, die te zamen 8 leden telden, wilde men 2 wethouders
zetels geven. Men is ten slotte gezwicht en men heeft de
fractie van de S. D. A. P. twee zetels moeten toewijzen.
In de tweede plaats verwijt men de fractie van de Partij
van den Arbeid, dat zij in dezen is afgeweken van de tot
dusverre gevolgde methode. Alvorens aan te toonen, dat de
heer van Dijk ook op dit punt onjuist is, moet spreker tot zijn
spijt iets zeggen over de voorbereiding van de samenstelling
van het College. Het verwijt, door den heer van Dijk, daarbij
gesteund door den heer Hendriks, te dien aanzien tot sprekers
fractie gericht, moet hij afwijzen. Genoemde heeren hebben
niet het recht hierover te sprekenspreker, als vertegenwoor
diger van de voormalige fractie van de S. D. A. P. heeft
dit wel.
Bij de voorbespreking van de samenstelling van het
College in November 1945 heeft spreker welbewust de groep
van de illegaliteit en die van de Nederlandsche Volksbeweging
uitgeschakeld op grond van het motief, dat zij niet als vertegen
woordigers van politieke organisaties in den Raad zitting
hadden genomen. Spreker heeft daarbij opgemerkt, dat men
verder dan de periode van den noodgemeenteraad moet zien
en dat deze zou bestaan uit de groepeeringen van de Roomsch-
Katholieke Staatspartij, de protestantsch-christelijke par
tijen en de partij van het democratisch-socialisme. Men heeft
dit niet gewild. Er is een afspraak gemaakt, waaraan de fractie
van de S. D. A. P. zich wel heeft willen houden; de anderen
hebben dit niet gewild.
Toen in de openbare raadsvergadering van 12 November
1945 de wethoudersbenoemingen aan de orde kwamen, stelde
dan ook de Voorzitter, wijlen de heer Verweij, voor, de
benoeming van de wethouders niet en bloc te doen geschieden,
gelijk hij aanvankelijk had voorgesteld. Spreker heeft dit
voorstel direct ondersteund, daarbij vermeldende als motief,
dat hij bij de benoemingen in de belangrijkste functies van
het gemeentebestuur een onzuivere stemming wilde voorkomen.