MAANDAG 25 MAART 1946. 21 Vergadering van den tijdelijken Gemeenteraad van Maandag 25 Maart 1946. Geopend des namiddags te twee uur. Voorzitter: de Wethouder, waarnemend Burgemeester, de heer J. A. RIEDEL. Als Secretaris fungeert de Administrateur ter Gemeente- Secretarie, de heer G. P. E. WEIJER. Te behandelen onderwerpen: 1° Benoeming van een Wethouder. 2® Voorstel: a. tot het wijzigen van den naam van den dienst voor Gemeen schapszorg b. tot het vaststellen van een verordening betreffende den dienst voor Sociale zaken te Leiden. (32) 3° Voorstel: a. tot het vaststellen van een verordening op het Stedelijk Museum „De Lakenhal" te Leiden; b. tot het wijzigen van de verordening, regelende de voorwaarden voor het bezoek aan het Stedelijk Museum „de Lakenhal" te Leiden. (33) 4° Voorstel tot het verleenen van ontslag aan de heeren W. J. J. C. Bijleveld, A. Kranz en A. J. M. van Dijk, als lid van de Commissie voor het Stedelijk Museum „de Lakenhal". (34) 5° Voorstel tot het verleenen van ontslag aan de heeren W. J. J. C. Bijleveld, Prof. Mr. W. van Iterson en Prof. Dr. J. de Vries, als lid van de Commissie voor het Oud-Archief. (35) 6° Benoeming van negen leden van de Commissie voor het Stedelijk Museum „de Lakenhal". (34 en 39) 7° Benoeming van vier leden van de Commissie voor het Oud-Archief. (35) 8* Praeadvies op het verzoek van mej. H. de Wilde om ontslag als onderwijzeres aan de Meisjesschool voor U. L. O. aan de Breestraat. (36) 9° Voorstel inzake het vaststellen en uitkeeren van de voorschotten op de vergoeding, bedoeld bij de artt. 101 en lOlèis der Lager Onderwijswet 1920, ten behoeve van bijzondere scholen voor gewoon-, voortgezet gewoon- en uitgebreid lager onderwijs, over het jaar 1946. (37) 10° Benoeming van tien leden van de Commissie voor Sociale Zaken. (38) Tegenwoordig zijn 31 leden, te weten: de heeren Hendriks, Stokman, mevrouw Braggaar, de heeren A. van Dijk, Koesoe- mo Oetoyo, Frohwein, Huurman, Wittenaar, Goslings, Leicher, Jongeleen, Smit, Tielenburg, van Oijen, Carton, Gobée, Perquin, Piena, Vos, van Stralen, Key, Koole, Ligtvoet, van Schaik, Riedel, Menken, mevrouw van Traa, de heeren van Weizen, Tesselaar, Kortmann en D. J. van Dijk. Afwezig zijn de heer Burgersdijk, wegens ongesteldheid en de heer Engels, wegens uitstedigheid. Er zijn twee vacatures. De notulen van het verhandelde in de vergadering van 4 Maart 1946 worden goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: 1°. dat Mevrouw J. H. VerweyHendriks haar dank aan den Gemeenteraad heeft betuigd voor de treffende wijze waarop wijlen Wethouder Verwey is herdacht. 2°. dat Gedeputeerde Staten de vergoeding voor de leden van den Raad der gemeente Leiden voor het bijwonen van zijn vergaderingen met ingang van 1 Januari 1946 hebben vastgesteld op ƒ5.per lid per vergadering, zulks met dien verstande, dat voor meerdere bijeenkomsten van den Raad op denzelfden dag slechts één vergoeding wordt genoten. 3°. dat is ingekomen: Missive van Gedeputeerde Staten ten geleide van de Koninklijke beschikking, houdende verlenging tot 1 Januari 1949 van de goedkeuring der verordening van 24 October 1938, regelende de heffing en invordering van een belasting onder den naam van „Marktgeld" te Leiden. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be sloten deze mededeelingen voor kennisgeving aan te nemen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Amendement van Mevrouw Braggaarde Does op artikel 4, lid 2, van de ontwerp-verordening betreffende den dienst voor Sociale Zaken. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten het amendement te behandelen bij punt 2 van de gedrukte agenda. 2°. Voorstel van den heer Piena inzake het geven aan een der bestaande straten of pleinen van den naam „Dr. Gerrit Kastein". Wordt besloten het voorstel te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. De Voorzitter legt de volgende verklaring af: In de vergadering van den tijdelijken Gemeenteraad van 19 Februari j.l., bijeengeroepen in verband met het overlijden van Wethouder M. G. Verweij, heb ik o.a. gewaagd van een conflict tusschen Wethouder Verweij en Burgemeester de Ruyter van Steveninck. Gezegd heb ik daarbij, dat de Burgemeester aan den heer Verweij den eisch had gesteld hem adressen te overhandigen, waar zich ondergedokenen bevonden en dat de heer Verweij had geweigerd aan dien eisch te voldoen. Mijn aandacht is er op gevestigd, dat deze voorstelling van zaken niet overeenkomstig de werkelijkheid is. Bij nader onderzoek is mij gebleken, dat slechts het volgende zich heeft afgespeeld. Nadat de heer Verweij in 1943 tot Evacuatie-Commissaris was benoemd, besprak de toenmalige Burgemeester evacuatie zaken met het Hoofd van den Evacuatiedienst, buitenden Wethouder om. De heer Verweij heeft daarop den Burgemeester opmerk zaam gemaakt, en gezegd dat dit zoo niet kon blijven gaan, dat er geen twee kapiteins op één schip konden staan. Mr. de Ruyter van Steveninck heeft Wethouder Verweij daarin gelijk gegeven en verontschuldiging aangeboden. Het was voor den Wethouder een groote opluchting, dat de Burgemeester hem verder ook niet over evacuatie-aangelegenheden lastig heeft gevallen. Nu ik op deze plaats, zij het onbewust, een onjuiste voor stelling van zaken heb gegeven, acht ik het mijn plicht haar op deze plaats te rectificeeren. Aan de orde is alsnu: I. Benoeming van een Wethouder. De Voorzitter verzoekt mevrouw Braggaar, en den heeren Huurman, Perquin en Van Stralen het stembureau te vormen. De heer Gobée stelt namens de fractie van de Partij van den Arbeid den heer Jongeleen candidaat. De heer A. van Dijk gevoelt zich tegen zijn zin door de omstandigheden gedrongen eenige opmerkingen over de wethoudersbenoeming te maken. Het heeft sprekers fractie pijnlijk getroffen, dat de fractie van de Partij van den Arbeid het niet noodig heeft gevonden, zulks in tegenstelling met hetgeen de verschillende groepeeringen in den Raad in November 1945 van oordeel waren, voor de vervulling van deze vacature een onderlinge bespreking te houden. Het is mogelijk, dat de fractie van de Partij van den Arbeid daar voor haar goede redenen heeft gehad, maar sprekers fractie acht dit noch bevorderlijk voor de goede samenwerking, noch democratisch en had gemeend te moeten constateeren, dat de fractie van de Partij van den Arbeid, hoewel zij de meerderheid van den Raad vormde, niet dictatoriaal wilde zijn. Spreker heeft alle achting en waardeering voor den voor gedragen candidaat, over wien hij dan ook niets zou willen zeggen. Wel wenscht hij te herinneren aan een gedachtengang, die door verschillende groepeeringen bij een vorige bespreking is geuit en waarbij men sprak over „personalistisch socialisme". Den heeren, die toen met dit woord hebben geschermd, zou spreker thans willen vragen er in dit verband zoo mogelijk ter verduidelijking iets van te zeggen. Wat sprekers fractie het allerpijnlijkst bij deze niet- gehouden voorbespreking heeft getroffen is, dat de fractie van de Partij van den Arbeid de gelegenheid heeft laten voorbijgaan om het orthodox protestantsch-christelijke deel van den Raad in het College vertegenwoordigd te doen zijn, terwijl laatstgenoemde fractie bij de vorige gelegenheid er van overtuigd bleek te zijn, dat dit wenschelijk was. Sprekers fractie betreurt dit in hooge mate.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 1