DINSDAG 19 FEBEUAEI 1946. 9 Vergadering van den tijdelijken Gemeenteraad van Dinsdag 19 Februari 1946, bijeengeroepen in verband met het overlijden van den waarnemend Burgemeester, Wethouder M. G. VERWEIJ. Geopend des namiddags te vijf uur. Voorzitter: de Wethouder, waarnemend Burgemeester, de heer J. A. EIEDEL. Als Secretaris fungeert de Eeferendaris ter Gemeente secretarie, de heer Mr N. J. BOWAAN. Tegenwoordig zijn 29 leden, namelijk: de heeren Jongeleen, Smit, van Weizen, Piena, Mevrouw Braggaar, de heeren A. van Dijk, Burgersdijk, Frohwein, Ligtvoet, Wittenaar, Engels, van Oyen, Gobée, Tielenburg, Vos, Key, Kortmann, Koole, D. J. van Dijk, Carton, Koesoemo Oetoyo, mevrouw van Traa, de heeren Goslings, Perquin, Tesselaar, Hendriks, van Schaik, Menken en Eiedel. Afwezig zijn de heer Huurman, wegens ongesteldheid, de heer Leicher, wegens verhindering, alsmede de heeren Stokman en van Stralen. Er zijn twee vacatures. De Voorzitter houdt, terwijl de leden zich van hun zetels verheffen, de volgende toespraak: Marcus Gosen Verweij, werd geboren te Culemborg, op 7 Februari 1897. Hij was Baadslid vanaf 4 September 1923, en Wethouder sedert 3 September 1935. Hij werd belast met Financiën en met de zaken betreffende de gestichten „Ende geest" c.a., het Openbaar Slachthuis, den Markt- en Haven dienst, de Leidsche Duinwater Maatschappij en de Sport- belangen. Gedurende de periode van 17 Mei 1945 tot 13 November 1945 behandelde hij bovendien de zaken van het Onderwijs, de Personeelszaken en de zaken van den Burger lijken Stand en de Gemeentelijke Volkscredietbank. Hij was lid van den Eaad van Commissarissen van de Naamlooze Vennootschap Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland, sedert het ontslag, als zoodanig verleend aan Mr. de Euyter van Steve- ninck. Hij was Gemeentelijk Evacuatie-Commissaris vanaf 1 October 1943 tot Juni 1944 en Commissaris van de Naam looze Vennootschap Leidsche Duinwater Maatschappij vanaf 20 Februari 1934 en sedert 30 October 1935 President- Commissaris. Wethouder Verweij was loco-Burgemeester in verband met de ziekte van Burgemeester Mr van de Sande Bakhuyzen van even na de bevrijding af tot 1 Januari 1946 en in verband met de Burgemeesters-vacature vanaf 1 Januari 1946 tot 17 Februari 1946, den dag van zijn overlijden. Binnen de teekening van de hier opgesomde functies beweegt zich de levende mensch in zijn arbeid, den arbeid in dienst van de gemeente, 12 jaren als Baadslid, vanaf zijn 26ste jaar, en ruim 10 jaren als Wethouder van Financiën. Bij de U gegeven opsomming behoort nog een zin, dien de ambtenaar, die mij deze gegevens verstrekte, daaraan toe gevoegd had, n.l. deze: Wethouder Verweij heeft als Wet houder van Financiën een zeer zware ambtsperiode doorge maakt en wel in het bijzonder gedurende de jaren van be zetting. Hij heeft desniettegenstaande getoond voor de hem opgedragen taak berekend te zijn geweest en heeft die taak op uitnemende wijze vervuld. Ik verzoek nu te gaan zitten. Ik gaf U dus in het kort een teekening van den mensch in zijn functie, in zijn ambt. Maar om die schets heen beweegt zich de wereld en binnen de teekening komen de kleuren van het leven, dat de mensch leidt. De aandacht, en welk een aandacht, bij den heer Verweij, voor de taak welke hem lief was. De tegenstand van de gebeurtenissen in zijn loopbaan, een tegenstand van feiten, die hij als Wethouder van Finan ciën zoo sterk heeft leeren kennen in de jaren van de moeilijk heden om het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven in het algemeen, ook in de gemeente Leiden te kunnen bewaren. Verweij zette daar het hoofd tegen in. Wij weten hoe bekwaam hij zijn taak vervuld heeft, hoe nauwgezet en met welk een ernst, hoe hij de tanden op elkaar zette om in dit financieel evenwicht Leiden een eervolle plaats te geven in de worsteling van de gemeenten. Van zijn aanwezigheid in de besturen der bedrijven gaat een goede werking uithij weet te stimuleeren en meermalen bezieling te geven, 12 jaren lang als Baadslid, en lOf jaar (Voorzitter.) lang als Wethouder. Het is wel een eerbiedwaardige staat van dienst. En dan komt de oorlog, midden in dit werkzame leven. Het parool, dat de Wethouders zullen verdwijnen, wordt hier te lande weinig opgevolgd. Ook de heer Verweij blijft, en tracht zooveel mogelijk de zaken in de hand te houden Wij weten hoe hij als particulier geholpen heeft, hoe hij vele Joden het leven gered heeft en hoe hij op het Stadhuis, zooals ik straks reeds zeide, met de tanden op elkaar getracht heeft den juisten koers te varen in het belang van de gemeente, van zijn gemeente, in het belang van de burgerij. En wanneer dan het kritieke oogenblik komt, waarop van hem geëischt wordt, als evacuatie-commissaris, aan den Burgemeester te geven en ter hand te stellen de adressen, waar ook de onder- gedokenen zich bevinden, waar dezen zijn ondergebracht, dan stelt hij het ultimatum en zegtwie is evacuatie-commis saris, U of ik. En dan treedt de Euyter van Steveninck terug, Verweij behoudt het terrein en waarschijnlijk heeft hij daar mede de levens van vele jongere menschen gered. En als dan de dag komt van de bevrijding, zien wij de wethouders Verweij en Wilbrink vanaf de trappen van het Stadhuis Burgemeester van de Sande Bakhuyzen binnen halen. Dan komt een zeer moeilijke periode voor het werk op het Stadhuis; eigenlijk komt dan in vele opzichten de chaos pas goed op de menschen aan, die hier het werk hebben te doen. Het Militair Gezag is min of meer baas, de geallieerde bevel hebbers hebben het te zeggen; de Town Major heeft de auto riteit en daartusschendoor zien wij de kleine gedrongen figuur van Verweij, die tracht de lijn te houden, den koers te varen, die hij altijd gezien heeft als de juiste, die tracht de zaak in de hand te houden. Zorgelijk is die tijd, zeer zorgelijk, met een apparatuur die niet meer op 100 werkt. Wie van ons weet niet van slijtage en achteruitgang in de jaren van de bezetting? Toch het gemeentebelang dienen, het eigen belang achteruitstellen, een zware zorg. En daarbij komt de zorg voor het Stadhuis, voor het innerlijk leven van het Stadhuis, van de ambtenaren onderling, van de beambten, daarbij komen de stakingen en schorsingen, de zuivering. Het zou niet eerlijk zijn het hier niet te noemen. Er komen bij onderlinge moeilijkheden en onderlinge naijver, kleine menschelijkheden en ook wel groote menschelijkheden naar buiten en steeds daar tusschendoor gaat de figuur van Wethouder Verweij, die zijn plicht ziet en zijn plicht kent en rustig, oogenschijnlijk rustig, maar belast zijn weg gaat. Er zullen er onder U zijn, die hem langer kennen dan ik en ik hoop dat het oudste lid van den Baad zoo dadelijk ook nog iets over hem zal zeggen, maar ik heb toch tijd genoeg gehad om Verweij te leeren kennen in zijn karakter en om respect te krijgen voor dit karakter. Oogenschijnlijk wel wat hoekig, bleek hij in het gesprek een man te zijn van een zacht karakter, van een zachte inborst, een man die veel gevoelde voor de menschen naast hem, om hem, en die in de worsteling van den mensch hem zijn plaats en zijn eer trachtte te geven. Ieder, die hem gekend heeft, weet dat Verweij daaraan misschien wel te veel van zijn krachten heeft opgeofferd, maar hij kon niet anders; de kaars brandde en wilde licht geven, en kon niet gedoofd of getemperd worden. Zoo was zijn natuur, zoo was zijn karakter. Vrienden van Wethouder Verweij, wij komen hier niet alleen om te hooren opsommen wat deze man is geweest en wat voor goeds hij heeft gedaan, dan zou onze zitting nutteloos zijn, maar wij komen hier ook om aan ons zelf te meten wat het leven van dezen mensch geweest is. Dan kan het zijn, dat er bij alle droefheid over dit plotseling verscheiden iets in ons rijst van een ernstige blijdschap, dat wij een mensch hebben mogen leeren kennen in zijn gaafheid, in zijn gemarkeerd karakter en in een zachtheid ook, die gegeven heeft wat zij kon aan den medemensch. Wij zullen hem op zijn gang hier door het Stadhuis missen. Maar wanneer wij de consequentie trekken uit dit leven, het voorbeeld dus van dit leven, dan kunnen wij bezield worden met die wonderlijke vraag, die de mensch zich altijd stelt, wanneer plotseling de dood optreedt, met deze ge dachte: deze man is gedreven door een kracht, door een macht, die meer is dan de mensch in zijn dagelijksch leven vermag. Wij hebben toch meermalen en overtuigend gezien een glimp van dat licht, dat dezen man heeft beschenen. Daarom noemde ik dat woord: ernstige blijdschap, omdat het altijd van groote waarde is, wanneer men in het leven men schen ontmoet die markant zijn, zonder veel ophef hun weg gaan en die met een ijzeren wil hun plicht doen, wat zij als hun plicht zien, en dan plotseling worden weggenomen voor onze verbaasde oogen. Wij begrijpen het niet, maar het leven zelf

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 1