MAANDAG 21 JANUABI 1946.
7
Voorstel-Frohwein i.z. winst in de tabaksbranche e.a.
(Froliwein e.a.)
indien blijkt, dat de meerderheid van den Baad het gewenscht
acht, dat spreker een ruimer geredigeerd voorstel indient,
dat eventueel in de volgende vergadering zou kunnen worden
behandeld. Dit zou echter uit een stemming moeten blijken.
De Voorzitter zegt, dat de Baad daarover niet kan stemmen.
De heer Frohwein zal zijn voorstel moeten intrekken of hand
haven.
De heer Frohwein handhaaft zijn voorstel.
Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen met 22 tegen 6 stemmen.
F óór stemmende heeren Menken, A. van Dijk, Van Oyen,
Smit, Tielenburg, Ligtvoet, Koole, Piena, Wittenaar, Koesoe-
mo Oetoyo, Jongeleen, Engels, van Stralen, Key, Carton,
D. J. van Dijk, Goslings, van Weizen, Biedel, van Schaik,
Hendriks en de Voorzitter.
Tegen stemmen: de heeren Burgersdijk, Frohwein, Vos,
Leicher, Perquin en Kortmann.
De Voorzitter stelt ten slotte aan de orde de aan den heer
van Weizen toegestane interpellatie inzake het houden van
onderhandelingen over den verkoop van grond van de voor
malige Katoenfabriek aan de Heerengracht ten behoeve van
een gebouw van den Baad van Arbeid.
De heer van Wclzcn dankt den Baad voor het hem ver
leende verlof en stelt de volgende vragen:
3°. Is het bericht in de pers juist, dat de gronden van de
voormalige Katoenfabriek zijn verkocht ten behoeve van een
gebouw van den Baad van Arbeid?
2°. Indien dit bericht juist is, is het College dan bereid mede
te deelen, op welk tijdstip de onderhandelingen over den
verkoop van dezen grond heeft plaats gevonden?
3°. Heeft het College geen termen aanwezig gevonden om
deze gronden in het bijzonder te reserveeren ten behoeve
van den woningbouw, zooals de wensch daartoe vóór den
oorlog in den Baad tot uitdrukking is gekomen?
De heer Riedel deelt namens het College in antwoord op de
eerste vraag mede, dat het bericht in de pers niet juist is.
Wel is juist, dat een gedeelte van de terreinen van de voor
malige Katoenfabriek verkocht is aan den Baad van Arbeid.
Tot dien verkoop is besloten in de openbare zitting van den
Gemeenteraad van 18 November 1940.
In verband met het antwoord op de eerste vraag behoeft de
tweede vraag geen beantwoording.
Op de derde vraag antwoordt spreker namens het College,
dat de Baad bij besluit van 13 Juli 3938 een uitbreidingsplan
voor gronden tusschen Heerengracht en Zijlsingel heeft
vastgesteld, aan welk plan Gedeputeerde Staten bij besluit
van 30 November 1938 hun goedkeuring hebben onthouden
thans zijn deze gronden volgens het door den Commissaris
der provincie Zuid-Holland op 4 November 1941 vastgestelde
uitbreidingsplan in hun geheel bestemd voor gebouwen van
openbaar nut.
Op het tweede stuk kan eveneens een openbaar of groot
gebouw worden gezet, terwijl nog een ander stuk kan worden
gebruikt voor den bouw van een garage, of kan worden open
gehouden voor speelterrein. De verdeeling kan echter nog
nader worden bekeken.
De heer van Weizen betuigt het College zijn dank voor de
beantwoording van de vragen.
Spreker meent, dat het besluit van Gedeputeerde Staten,
waarbij zij bun goedkeuring hebben onthouden aan het plan
om de gronden van de voormalige Katoenfabriek voor
woningbouw te bestemmen, niet van dien aard is, dat in het
geheel geen woningen op deze gronden zouden kunnen
worden gebouwd. Het is naar sprekers meening wenschelijk,
dat een juistere aanduiding wordt gegeven van hetgeen onder
het besluit van Gedeputeerde Staten moet worden verstaan,
en na te gaan, in hoeverre er aanleiding is, niet om op de
genomen beslissing terug te komen, maar precies aan te geven,
welk deel van deze gronden niet en welk deel er van wel voor
woningbouw in aanmerking komt.
Kort vóór de slooping van de Katoenfabriek zijn aan de
Korte Langestraat, de Korte Oranjegracht en aan het Waard-
kerkplein eenige woningen gebouwd, die het beeld van deze
omgeving eenigermate gunstig hebben gewijzigd. Dit heeft
toenmaals den woningbouwvereenigingen den wensch doen
uitspreken, dat in deze richting iets meer tot stand zou
worden gebracht dan toen mogelijk was. Daarbij stond
Interpellatie-van Weizen; e.a.
(van Weizen e.a.)
voorop, dat het geheele terrein van de Katoenfabriek voor
woningbouw zou worden bestemd en daar een woning
complex zou ontstaan, dat geleek op hetgeen bij de saneering
van de Bouwelouwensteeg is tot stand gekomen.
Om deze redenen zou het misschien goed zijn, indien aan
den Baad in de eerstvolgende maand werd medegedeeld,
in hoeverre deze gronden alsnog voor woningbouw in aan
merking komen.
De heer Riedel weet niet, of er aanleiding kan bestaan om
terug te komen op het besluit van Gedeputeerde Staten,
waarbij zij formeel het uitbreidingsplan van de gemeente
hebben afgewezen.
Volgens artikel 1 van de Bebouwingsverordening, be-
hoorende bij het door den Commissaris der provincie Zuid-
Holland vastgestelde uitbreidingsplan, mogen op grond,
bestemd voor een gebouw van openbaar nut, uitsluitend
gebouwen, welke niet in hoofdzaak voor bewoning zijn
bestemd, zooals kantoorgebouwen en dergelijke gebouwen
met monumentaal karakter worden gebouwd. Men kan
onder elkaar spreken over de vraag, of het nuttig is, daar
ook woningen te bouwen. Spreker weet dit nog niet zoo zeker.
Er zijn terreinen voor volkswoningbouw, die zoo spoedig
mogelijk in gebruik zullen worden genomen. Daarbij kan de
vraag onder de oogen worden gezien, of het nuttig is in de
stad eenige woningen te bouwen, nu Gedeputeerde Staten
het besluit inzake het uitbreidingsplan hebben terugge
wezen. Daaromtrent kunnen t.z.t. mededeelingen worden
gedaan.
Spreker geeft den heer van Weizen in overweging er met
hem persoonlijk nog eens over te spreken.
De heer van Weizen is gaarne daartoe bereid.
De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie voor
gesloten.
Spreker vraagt, of thans een der leden nog iets in het belang
van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Frohwein heeft uit de pers vernomen, dat de
directie van het Stedelijk Museum de Lakenhal ruimte be
schikbaar stelt voor exposities van schilderijen van jonge
kunstenaars. Spreker heeft zich van een en ander op de
hoogte gesteld en bemerkt, dat hier een addertje onder het
gras schuilt, waarom het College ook het desbetreffend
schrijven heeft toegestuurd gekregen, waarvan spreker echter
niets afwist. Op het oogenblik exposeert er de schilder
Tweehuysen tot 3 Februari a.s.; zijn schilderijen zijn ge
nummerd; de in den catalogus met een kruisje gemerkte
schilderijen zijn niet voor den verkoop bestemd. Spreker
heeft dit niet gecontroleerd, maar wel den concierge opgebeld,
die heel vlot vertelde, dat de prijslijst bij hem ter inzage lag.
Het ligt naar sprekers meening niet op den weg van de
directie schilderijen te verhandelen.
Spreker ziet in dezen maatregel ook concurrentie met den
middenstand.
Heeft een tentoonstelling plaats en worden op aandrang
van het College geen prijzen genoemd, dan is het voor den
concierge een klein kunstje, het adres van den schilder aan
gegadigden mede te deelen. Om deze reden geeft spreker het
College in overweging bij de afdoening van bet schrijven ook
met het laatste rekening te houden, alsmede er op aan te
sturen, dat niet meer door de levende meesters in de Lakenhal
wordt geëxposeerd, doch de expositieruimte in de stad wordt
gebruikt, opdat de middenstand, die door de geldsaneering
zijn inkomen ziet dalen, niet een deel van zijn omzet te loor
ziet gaan.
De Voorzitter zegt, dat deze zaak verschillende kanten
heeft en vermoedt, dat deze geste van de directie door den
Baad aanvaardbaar zal worden geacht.
Het is echter de vraag, of men door het eene belang te
dienen geen andere belangen schaadt.
Spreker wenscht op het oogenblik niet dieper hierop in te
gaan, omdat het College zijn standpunt nog moet bepalen.
De zaak is sedert Zaterdag bij het College aanhangig door het
inkomen van het schrijven van den E.K. Nederlandschen
Middenstandsbond. Bij de afdoening van dit schrijven zal
het College met alle kanten van deze zaak en met de daar
tegen geopperde bezwaren rekening houden.
De heer Kortmann vestigt de aandacht van het College op
de ontstellende toeneming van de scabies, ook in Leiden.Op
het oogenblik kan de behandeling van de patiënten niet
massaal geschieden en zeker niet, wanneer zij daartoe niet
hun toestemming willen geven. Is het nu niet mogelijk, vraagt