GEMEENTE LEIDEN.
39
INO£KOM£N STFKK£N.
N°. 117. Leiden, 22 November 1945.
Met betrekking tot het in de Leeskamer ter inzage
liggende verzoek om rechtsherstel van mej. Dr. C. E. te
Lintum, voorheen leerares in de Hebreeuwsche taal aan
het Gymnasium, deelen wij U mede, dat toen het vak
Hebreeuwsch, ingevolge het besluit van den toenmaligen
Secretaris-Generaal van het Departement van Opvoeding,
Wetenschap en Kuituurbescherming, d.d. 26 Januari 1943
(Stscrt. 20), m.i. v. 1 September d. a.v. van het leerplan
der Gymnasia werd afgevoerd, aan mej. te Lintum
die 4 wekelijksche lesuren had wegens opheffing van
hare betrekking, met ingang van 10 November d. a. v. eervol
ontslag werd verleend.
Intusschen is het hiervoren bedoelde besluit van den daar
genoemden Secretaris-Generaal ingevolge het bepaalde bij
artikel 15 van het Besluit „Bezettingsmaatregelen", d.d.
17 September 1944 (Stsbl. E 93) voorloopig geschorst en
kan het Hebreeuwsch weder aan het Gymnasium worden
gegeven, terwijl, naar wij vernamen, bij het Departement
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een definitieve
regeling tot herstel van het Hebreeuwsch als leervak in
voorbereiding is.
Aangezien mej. te Lintum, die sedert haar ontslag een
wachtgeld geniet, volgens de bepalingen van het „Besluit
Eechtsherstel Ontslagen Ambtenaren" in aanmerking komt
voor rechtsherstel, geven wij TJ, met verwijzing naar de ter
inzage gelegde stukken, in overweging:
1°. Mej. Dr. C. E. te Lintum, overeenkomstig het bepaalde bij
artikel 3, lid 1, van het Koninklijk Besluit van 7 September
1944 (Stsbl. E 94), alsnog met ingang van 5 Mei 1945, te be
noemen tot leerares in het Hebreeuwsch aan het Gymnasium
2°, te bepalen, dat deze aanstelling geschiedt op de inkomsten,
waarborgen en voordeelen aan evengenoemde functie ver
bonden, een en ander bedoeld bij het 2e lid van artikel 4 van
evengenoemd Koninklijk Besluit.
Aan
den tijdelijken Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 118.
Leiden, 29 November 1945.
In 1942 werd door den toenmaligen Burgemeester,
waarnemende de taak van den Gemeenteraad, aan de heeren
Prof. Dr. J. A. J. Barge en Prof. Mr. E. P. Cleveringa
ongevraagd eervol ontslag verleend als Curator van het
Gymnasium, terwijl in hun plaats werden benoemd Mevr.
H. G. de Euyter van Steveninckvan Bosse en A. Krantz.
In de plaats van laatstgenoemde werd later Dr. F. C.
Bursch benoemd.
Aangezien deze nieuwe leden van bet College van Curatoren
van het Gymnasium, alsmede het lid Prof. Dr. J. de Vries,
naar de meening van ons College tekort zijn geschoten in het
betrachten van de juiste houding tijdens de bezet
ting, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan Prof.
Dr. J. de Vries, Mevr. H. G. de Euyter van Steveninckvan
Bosse en Dr. F. O. Bursch ontslag te verleenen als Curator
van het Gymnasium.
Aan Burg. en Weth. van Leiden,
den tijdelijken Gemeenteraad.
N°. 119.
Leiden, 29 November 1945.
Toen in 1943, in verband met het eindigen van haar
zittingsperiode, de Commissie van Toezicht op de scholen
voor Middelbaar Onderwijs opnieuw moest worden samen
gesteld, benoemde de toenmalige Burgemeester, waarnemende
de taak van den Gemeenteraad, behalve vijf aftredende leden,
als nieuw lid Dr. J. van Ham.
Aangezien naar de meening van ons College de heer van
Ham tekort is geschoten in het betrachten van de juiste
houding tijdens de bezetting, kan hij niet langer als lid
dezer Commissie worden gehandhaafd.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging Dr.
J. van Ham te ontslaan als lid van de Commissie van Toezicht
op de scholen voor Middelbaar Onderwijs.
Aan Burg. en Weth. van Leiden,
den tijdelijken Gemeenteraad.
N°. 120.
Leiden, 29 November 1945.
Door den Burgemeester, waarnemende de taak van den
Gemeenteraad, werden in 1942 (Ingek. Stukken Nis. 30 en
158 van dat jaar) krachtens artikel 57, derde lid, der Nijver
heidsonderwijswet gedelegeerden aangewezen in de besturen
van de hier ter stede gevestigde bijzondere nijverheidsscholen.
Wegens hun houding tijdens de bezetting kunnen deze ge
delegeerden echter naar onze meening niet langer als zoodanig
worden gehandhaafd.
Onder mededeeling, dat reeds op 8 Februari van dit jaar
(Ingek. Stukken No. 12) aan de gedelegeerde in een tweetal
besturen ontslag werd verleend, en dat wij de benoeming
van nieuwe gedelegeerden spoedig bij U aanhangig zullen
maken, geven wij alsnu Uwe Vergadering in overweging
ontslag te verleenen aan:
1°. Dr. Ir. J. J. Valkenburg, als gedelegeerde in het bestuur
der Vereeniging „de Ambachtsschool" en in dat van het
Genootschap „Mathesis Scientiarum Genitrix";
2°. A. J. M. van Dijk, als gedelegeerde in het bestuur van
de Avondteekenschool, voorheen van den Ned. E. K. Volks
bond;
3°. B. Th. Smit als gedelegeerde in het bestuur der Ver
eeniging tot bevordering van de Opleiding tot instrument
maker (Leidsche Instrumentmakersschool).
Aan
den tijdelijken Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 121.
Leiden, 29 November 1945.
Blijkens het in de Leeskamer ter inzage gelegd schrijven
verzoekt de heer G. J. Prevo hem ontslag te verleenen als
onderwijzer aan de opleidingsschool voor u. 1. o. aan den
Eijnsburgersingel.
Aangezien tegen inwilliging van dit verzoek bij ons College
geen bezwaar bestaat, geven wij Uw Vergadering in over
weging om, met ingang van een nader door ons College te
bepalen datum, eervol ontslag te verleenen aan den heer
G. J. Prevo uit zijn betrekking van onderwijzer aan de op
leidingsschool voor u. 1. o. aan den Eijnsburgersingel.
Aan
den tijdelijken Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
N°.122. Leiden, 29 November 1945.
Blijkens het in de Leeskamer ter inzage gelegd schrijven
verzoekt mej. M. C. Eterman haar ontslag te verleenen als
onderwijzeres aan de o. 1. school Medusastraat B.
Aangezien tegen inwilliging van dit verzoek bij ons College
geen bezwaar bestaat, geven wij Uw Vergadering in over
weging om, met ingang van een nader door ons College te
bepalen datum, eervol ontslag te verleenen aan mej. M. C.
Eterman uit haar betrekking van onderwijzeres aan de o. 1.
school Medusastraat B.
Aan
den tijdelijken Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 123. Leiden, 29 November 1945.
Ingevolge het Eeglement op de voorloopige pensionneering
van onderwijzers (wet van 22 Februari 1936, S. 100) moet
behoudens in uitzonderingsgevallen ontslag worden
verleend aan onderwijzers, die den 60-jarigen leeftijd hebben
bereikt.