2
MAANDAG 12 NOVEMBER 1945.
Beëediging en installatie leden tijdelijken Gemeenteraad.
(Voorzitter.)
leven hebben gelaten; aan hen, die door oorlogshandelingen
van welken aard ook zijn gevallenaan hen, die door honger
en koude zijn bezweken. Ik denk.aan het onmenschelijke lot
onzer gijzelaars en aan de afschuwelijke vervolgingen onzer
Joodsche medeburgers. Ik denk voorts aan hen, de moedigen
en dapperen onder ons, die in den daadwerkelijken strijd van
het verzet tegen den meedoogenloozen vij and het hoogste waar
over zij beschikten, hebben gegeven en daarmede de kostbaarste
bijdrage hebben geleverd voor onze uiteindelijke bevrijding.
Mag ik U verzoeken als eerbiedige hulde aan de nagedach
tenis van hen, die niet meer zijn, eenige oogenblikken van
stilte in acht te nemen.
(De Raadsleden verheffen zich van hun zetels en nemen
eenige oogenblikken van stilte in acht).
Zien wij naar de lange reeks van steden en dorpen, in ons
land zoowel als in andere landen, die door luchtbombarde
menten en oorlogshandelingen zware en vaak onherstelbare
schade en verwoestingen hebben ondergaan gezwegen nog
van plaatsen, die van den aardbodem zijn verdwenen dan
mogen wij in Leiden nog van geluk spreken, als wij nu na de
bevrijding mogen vaststellen, dat onze gemeente er in dit
opzicht zoo gunstig is afgekomen.
Natuurlijk is ook onze gemeente niet ongeschonden uit den
strijd te voorschijn gekomen. Ik moge in dit verband herinne
ren aan de luchtbombardementen van 10 en 11 December
1944 en de verwoestingen toen aangericht aan den Stationsweg
en Haverzaklaan alsmede in de omgeving van de Alexander-
straat en de Nassaustraat. Voorts denk ik aan de luchtaan
vallen op 23 Januari 1945, 3 Februari 1945 en 6 Februari 1945
en de daardoor ontstane ravages in de omgeving van de
Melchior Treublaan, Roomburgerweg, Hooge Rijndijk, Hooge
Morschweg. Met deernis denken wij ook aan de dooden, die
deze luchtaanvallen hebben geëischt. Het zijn evenzooveel
kostbare panden, die aan de zaak der bevrijding zijn betaald
moeten worden.
Vervolgens zijn op last van den bezetter verschillende
huizen en bruggen afgebroken moeten worden tot groote
schade en ongerief van vele ingezetenen. Ook heeft het aanzien
van de stad aanzienlijk geleden, doordat vrijwel alle hoornen
uit de straten en vele uit de plantsoenen door de burgerij
zijn gerooid om te dienen voor verwarmings- en kookdoel-
einden gedurende den afgeloopen strengen winter. Hoe het
overigens ook zijn moge, beschouwd in het totale beeld der
tragische oorlogshandelingen mitsgaders hare trieste ge
volgen, hebben wij toch vrijheid te zeggen, dat Leiden er
gunstig is afgekomen.
Ik zal mij er van onthouden U een opsomming te geven van
de gigantische moeilijkheden voor de oplossing waarvan het
tegenwoordige geslacht zich op bijna alle levensgebieden
ziet gesteld. Naarmate U in het werk voor de gemeente zult
worden ingeschakeld, zult U daarmede in tal yan opzichten
in ruime mate kennis maken. Regeeren in dezen tijd zal U
blijken geen sinecure te zijn. Toch is het ondanks alles een
mooie taak, die ons als Raadsleden is weggelegd en is het zaak
onze blijmoedigheid onder alle omstandigheden te trachten te
bewaren. Daartoe is overigens ook alle aanleiding als wij ver
gelijken de toestanden en verhoudingen onmiddellijk na de
bevrijding met die van thans. Wij mogen dan met voldoening
vaststellen, dat er van een aanmerkelijke verbetering kan
worden gesproken. Om eens een gemeenplaats van dezen tijd
te gebruiken, zou ik willen zeggen: ,,Er zit schot in!"
Ik geloof in mijn taak als lid van Uwen Raad, die zich in
het verleden meer in het bijzonder met de gemeentefinanciën
heeft beziggehouden te kort te schieten, wanneer ik niet
enkele woorden zou wijden aan den financieelen toestand der
gemeente.
En dan zal het wel geen openbaring zijn als ik U zeg, dat de
financiën in een deplorabelen toestand verkeeren. Ik zal er
mij daarom dan ook maar van onthouden U bepaalde cijfers
te verschaffen. Bij een erfenis pleegt men als regel te denken
aan een zekere verdeeling van bezittingen. De erfenis, die de
Duitschers op financiëel gebied hier en elders hebben achter
gelaten, geeft aanleiding tot het stellen van de vraag: Hoe
geraken wij tot een zoo eerlijk mogeüjke verdeeling van onze
armoede?"
Ik zeg dit niet om U bij Uw geestdrift voor den wederop
bouw van stad en land de remmen te willen aanleggen. Wel
is het mijn bedoeling U alvast voor te bereiden op onaange
name verrassingen in dit opzicht, als U straks van de feiten
kennisneemt. Het is een schrale troost te weten, dat het in
vrijwel alle gemeenten en bij het Rijk terzake van de finan
ciën eveneens droevig is gesteld. Doch dat maakt onze ge
meenschappelijke verantwoordelijkheid er niet minder om.
Het sinds jaar en dag bestaande vraagstuk van de financieele
verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten is ook tijdens
Beëediging en installatie leden tijdelijken Gemeenteraad.
(Voorzitter.)
de bezettingsjaren niet tot oplossing gebracht, doch door de
zorgeloosheid, die er in financieel opzicht alom heeft bestaan,
zoo mogelijk nog ingewikkelder geworden. Zij, die geroepen
zullen worden dit vraagstuk tot oplossing te brengen, wacht
nog immer een moeilijke, maar dankbare taak. Intusschen
zullen wij met vereende krachten ook deze moeilijkheden te
boven moeten komen.
Ik moge vervolgens wijzen op de nooden en behoeften, die
in breede lagen der bevolking op velerlei gebied bestaan. En
dan denk ik voor alles aan de behoefte aan kleeren en schoeisel,
zoowel in de kringen der arbeiders en mingegoeden als in die
van de gegoeden en kapitaalkrachtigen. Het gemis aan deze
noodzakelijke artikelen demonstreert wel op zeer schrijnende
wijze den omvang van de plunderingen door den vijand be
dreven. In woord en geschrift maakt het gemeentebestuur
dagelijks kennis met de noodtoestanden, die er op dit gebied
alsmede op zoovele andere gebieden heerschen. Waar noodig
en mogelijk wordt de behulpzame hand geboden, doch zonder
de hulp en steun van de geheele burgerij kan de gemeente
het niet stellen en dan nog kan niet elkeen worden geholpen.
Wij zijn nu eenmaal afhankelijk van omstandigheden, die
wij niet in de hand hebben.
Ook ten aanzien van de Volkshuisvesting moet in onze
gemeente van een noodtoestand worden gesproken. Er is
een nijpend gebrek aan woningen van allerlei aard en de bouw
van nieuwe woningen kan slechts uitkomst brengen. Daarbij
zijn wij afhankelijk van het beschikbaarstellen van materiaal
en de geteisterde gebieden gaan dan voor. Laten wij daarom
de hoop uitspreken, dat de algemeene economische toestand
van ons land zich spoedig zal herstellen, opdat wij ook in
Leiden weer kunnen gaan bouwen, teneinde den velen ge
gadigden een dak boven hun hoofd te kunnen verschaffen.
Met groote dankbaarheid wil ik in deze eerste vergadering
van den tijdelijken gemeenteraad gewagen van den hoogst-
belangrijken arbeid ook in onze gemeente verricht door de
verzetsbeweging, arbeid, die vaak gepaard is gegaan met het
brengen van groote offers.
Ja, daar is door de illegaliteit in Leiden heel goed werk
gedaan en het verheugt mij daarom in hooge mate eenige
afgevaardigden uit die kringen in ons midden te zien. Naar
mijn meening heeft trouwens de illegaliteit voor de toekomst
van het Nederlandsche volk in één bepaald opzicht aan ons
een kostbaar geschenk nagelaten. Dat geschenk is niet van
stoffelijken, maar van geestelijken aard. En dan bedoel ik
daarmede te zeggen, dat zij een kostbare bijdrage heeft
geleverd in een diepere waardeering bij ons allen van ons
nationaal en onafhankelijk volksbestaan. Zij heeft in onze
harten de zuivere nationale gevoelens gewekt zonder te ver
vallen in nationalistische woordenkraam en zelfoverschatting.
De eenheid in verscheidenheid heeft zij gedemonstreerd op
een wijze, die wij vóór 1940 voor nauwelijks mogelijk hebben
gehouden. Bij alle verschil van meening is er een onderlinge
waardeering gegroeid, die weldadig aandoet. Ik vlei mij met
de hoop, dat wij daarvan in de toekomst de blijvende vruchten
zullen mogen plukken.
In dit verband wil ik met vreugde en voldoening wijzen op
de resultaten van de hulpactie, die voor onze Vlissingsche,
zwaar gedupeerde landgenooten is gevoerd. Toen ik in de
actie „Leiden adopteert Vlissingen" een bezoek bracht aan
deze zoo ontzettend geteisterde gemeente, verzocht het
gemeentebestuur van Vlissingen mij den diepgevoelden dank
over te brengen aan de Leidsche ingezetenen voor den daad
werkelijken steun in zooveel vormen geboden. Van die op
dracht wil ik mij nu gaarne kwijten en er aan toevoegen dat de
hulp aan deze landgenooten in alle opzichten wel besteed is.
Wij hebben hier te doen met een nobele uiting van nationaal
saamhoorigheidsgevoel en een voorbeeld van gemeenschapszin,
dat onze burgerij alle eer aandoet.
Ik wil mijn installatiespeech niet te lang maken, ofschoon
de lust groot is nog vele gebeurtenissen en wederwaardigheden
uit de afgeloopen vijf jaren de revue te laten passeeren. Doch
wij moeten onze oogen gericht houden op de toekomst. En dan
wacht ons allen een zware en moeilijke, maar dankbare taak.
Wij leven in een tijd, waarin wereldgeschiedenis van de hoog
ste orde wordt gemaakt. De ontwikkeling der politieke en
economische feiten van eiken dag wijst uit, dat wij steeds
meer de wereld als één geheel hebben te beschouwen en geen
rust, vrijheid en welvaart voor ons volk zal meer mogelijk
zijn als niet de wereld tot die rust, vrijheid en welvaart zal
zijn gekomen. De eenheid in verscheidenheid, noodzakelijke
voorwaarde voor eiken democratischen staat, zal ook in inter
nationaal opzicht moeten worden nagestreefd.
Op den internationalen loop der dingen zullen wij als be
scheiden leden van den Leidschen Raad al weinig invloed
kunnen uitoefenen of het zou moeten zijn, in dien vorm, dat
een elk voor zich aan zijn volgelingen het internationale ver-