MAASDAG 12 NOVEMBER 1945.
1
Vergadering van den tijdelijken Gemeenteraad van
Maandag 12 November 1945.
Geopend des namiddags te twee uur.
Voorzitter: de Wethouder, waarnemend Burgemeester,
de heer M. G. VERWEIJ, wegens ongesteldheid van den
Burgemeester.
Als Secretaris fungeert de administrateur ter Gemeente-
Secretarie, de heer Mr. J. A. VAN DER STOK.
Te behandelen onderwerpen:
1° Beëediging en installatie van de leden van den tijdelijken
Gemeenteraad.
2° Benoeming van vier Wethouders.
3° Benoeming van vier leden van de Commissie van Financiën.
4° Benoeming van vier leden van de Commissie van Fabri
cage.
5° Benoeming van vier leden van de Commissie voor het
Openbaar Slachthuis.
6° Benoeming van twee leden van de Commissie voor den
Markt- en Havendienst.
7° Benoeming van vijf leden van de Commissie voor de
Strafverordeningen.
8° Benoeming van vijf leden van de Commissie voor het
Onderwijs.
9° Benoeming van vier leden van de Commissie voor de
Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit.
10° Benoeming van vier leden van de Commissi® van Beheer
over de gestichten „Endegeest", „Voorgeest" en „Rhijn#
geest".
11° Benoeming van vier leden van de Commissie voor den
Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst.
12° Benoeming van vijf leden van de Commissiën, bedoeld in
art. 2, le lid, sub 3e, der verordening, houdende Regle
ment voor de Commissiën van Advies, betreffende de
arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel in
dienst der gemeente Leiden.
13° Benoeming van vijf plaatsvervangende leden van de
Commissiën, bedoeld in art. 2, le lid, sub 3e, der veror
dening, houdende Reglement voor de Commissiën van
Advies, betreffende de arbeids- en dienstvoorwaarden
van het personeel in dienst der gemeente Leiden.
Tegenwoordig zijn alle leden, te weten: de heer Bosch
Ridder van Rosenthal, mevrouw Braggaar, de heeren Burgers-
dijk, Carton, A. van Dijk, D. J. van Dijk, Engels, Frohwein,
Gobée, Goslings, Hendriks, Huurman, Jongeleen, Key,
Raden Mas H. Koesoemo Oetoyo, Koole, Kortmann, Leicber,
Ligtvoet, Menken, van Oijen, Perquin, Piena, Riedel, van
Schaik, Smit, Stokman, van Stralen, Tesselaar, Tielenburg,
mevrouw van Traa, de heeren Yerweij, Yos, van Weizen en
Wittenaar.
De Voorzitter stelt aan de orde:
I. Beëediging en installatie van de leden van den tijdelijken
Gemeenteraad.
De Voorzitter legt allereerst in eigen handen de bij de wet
voorgeschreven verklaringen en beloften af, waarna de overige
nieuw benoemde leden in handen van den Voorzitter de bij de
wet voorgeschreven eeden of beloften en verklaringen af
leggen.
De Voorzitter houdt de volgende toespraak:
Geachte dames en heeren.
Nu wij aan onze wettelijke verplichtingen om tot lid van
den Gemeenteraad te worden toegelaten hebben voldaan,
zij het mij vergund U van harte geluk te wenschen met Uw
benoeming als zoodanig en met het vertrouwen, dat daarmede
door de partijen en groepeeringen onder de burgerij in U is
uitgesproken.
Weliswaar neemt U zitting in een Gemeenteraad, welken
slechts een korte levensduur is beschoren, doch wij dienen
ons daarbij te bedenken, dat wij ons bevinden op den weg
en ik voeg daaraan toe op den rechten weg die leidt naar
het spoedige herstel van onze Grondwettelijke staatsinstel
lingen, zooals wij die vóór 1940 hebben gekend. In het groei-
Beëediging en installatie leden tijdelijken Gemeenteraad.
(Voorzitter.)
proces naar het herstel van den door den bezetter zoozeer
geschonden rechtsstaat vormt het functionneeren gedurende
eenigen tijd van een tijdelijken Gemeenteraad een nood
zakelijke schakel. Gij zult het allen wel met mij eens zijn
als ik zeg, dat het bezitten van een tijdelijken Gemeenteraad
onder alle omstandigheden toch beter is, dan het handhaven
van den toestand gelijk wij dien tot nu toe kenden en waarbij
de taak van den Gemeenteraad werd uitgeoefend door het
College van Burgemeester en Wethouders. Als Wethouder en
loco-Burgemeester heb ik sinds 5 Mei van dit jaar deel van
het gemeentebestuur mogen uitmaken en ik wil U wel ver
klaren, dat ik zeer heb verlangd naar het oogenblik, voor de
daden van het college van Burgemeester en Wethouders weer
rekening en verantwoording te moeten afleggen tegenover het
vertegenwoordigend college uit de burgerij. Als democraat is
mij het bedenkelijke en niet minder het verwerpelijke duidelijk
geworden van een regeersysteem, waarbij de feitelijke macht
in handen is gelegd van een enkeling of van slechts weinigen,
zelfs al behooren die enkelingen tot de categorie van fatsoen
lijke en achtenswaardige mannen. De vier, volgens prof.
Oppenheim, bestaande grondslagen van ons gemeenterecht
als daar zijn:
1° De uit en door het volk zelf gekozen vertegenwoordigers
in de gemeentebesturen, die periodiek rekening en verant
woording afleggen van hun daden;
2° het regeeren der gemeentebesturen moet geschieden in
volle openbaarheid als rem tegen corruptie en het bevorderen
van eigenbelangen;
3° de autonomie en het zelfbestuur, bevoegdheden, die in
ons land tot prachtige resultaten hebben geleid;
4° de weloverwogen en omschreven verantwoordelijkheden,
die in een gemeente rusten op de drie organen als daar zijn:
de Burgemeester, het College van Burgemeester en Wet
houders en den Gemeenteraad,
hebben den storm der tijden glansrijk doorstaan en geen
leidersbeginsel in de afgeloopen vijf jaren is in staat gebleken
de deugdelijkheid dezer beginselen aan te tasten, ook al zal
wellicht na de ervaringen van de jongste tijden op bepaalde
onderdeelen ons geldend staats- en gemeenterecht aan de
eischen van een nieuwen tijd moeten worden aangepast.
Wij hebben derhalve de benoeming van den tijdelijken Ge
meenteraad te beschouwen als een maatregel, die bedoeld
is als een middel tot herstel van onze normale democratische
verhoudingen en voorts als een bijdrage tot den wederopbouw
van onzen zoozeer geschonden Nederlandschen staat.
En daarom moet het U allen, geachte medeleden, een eer
en een voorrecht zijn aan dien wederopbouw van ons land
en aan dien van onze gemeente in het bijzonder mede te
kunnen werken door er Uw beste krachten aan te geven.
Ten aanzien van onze gemeente moge ik nog enkele op
merkingen maken. En dan wil ik beginnen met ons aller
leedwezen erover uit te spreken, dat door een nu reeds sinds
half Mei durende ongesteldheid, de heer Mr. van de Sande
Bakhuyzen nog steeds niet in staat is zijn werkzaamheden
als burgemeester onzer gemeente te kunnen uitoefenen, hoe
gaarne hij U hedenmiddag een welkom had willen toeroepen.
Ik weet hoezeer dit feit de Burgemeester zelf betreurt en
hoe hij vurig heeft gehoopt zijn bijdrage in het moeilijke werk
na de bevrijding te kunnen leveren. Dat hem zulks tot heden
toe nog niet gegeven is, betreuren wij allen in hooge mate.
Ik spreek dan ook de hoop en den wensch uit, dat hij spoedig
weer hersteld moge zijn.
Vervolgens verheugt het ons allen zeer, dat wij de verga
deringen van den Gemeenteraad kunnen houden in ons eigen,
nieuwe Stadhuis. Vandaar dat wij mede ook om deze reden
thans mogen spreken van een historische gebeurtenis. Ik
wil er intusschen geen geheim van maken, dat wij er in den
winter van 1940/41 geforceerd zijn ingetrokken. Tusschen
Kerstmis en Nieuwjaar zijn wij toen uit het pand aan het
Rapenburg 12 naar hier verhuisd, ofschoon ons Stadhuis nog
lang niet voor huisvesting gereed kon worden geacht. De
vrees echter, dat de bezetter zijn intrek hier wel eens had kun
nen nemen, was aanleiding om maar zoo gauw mogelijk te
verhuizen en met voldoening mogen wij constateeren, dat
onze toeleg volkomen is gelukt. Met uitzondering van het
door de Duitschers in beslag genomen carillon, bevindt het
Stadhuis zich in ongeschonden staat en mogen wij trotsch zijn,
onzen arbeid in dit, ons eigen huis, te kunnen doen aanvangen.
Werpen wij thans nog even een vluchtigen blik op enkele
belangrijke feiten en gebeurtenissen in onze gemeente ge
durende de vijf bezettingsjaren.
En dan wil ik beginnen met in groote dankbaarheid en met
diepen eerbied te gedenken alle stadgenooten, die de bevrij
ding van ons land met hun leven hebben moeten bekoopen.
Ik denk aan hen, die in de Meidagen van 1940 zijn gevallen;
aan hen, die in gevangenissen en concentratiekampen hun