2
ad 4.000.het subsidiepercentage tot 15 beperkt blijft.
Op basis van het gebruikelijke percentage van 10 is
hiermede voor de gemeente een totaal-bedrag van .10
van 19.289.is ƒ1.928.90 gemoeid; vermits de werk
zaamheden volgens door de Gemeente-Commissie verstrekte
inlichtingen over een periode van 2 jaren n.l. 1944 en 1945
kunnen worden verdeeld, beloopt het terzake benoodigde
bedrag voor elk dezer jaren rond 965.
Restauratie Mareherh.
De kosten van de restauratie van de Marekerk werden
oorspronkelijk geraamd op totaal ƒ108.060.welk bedrag
over de verschillende instanties als volgt werd verdeeld:
Eijk 50 Provincie 20 Gemeente 10 en Kerkge
nootschap 20
Het totaal van de gemeentelijke bijdrage in deze kosten
beliep mitsdien 10% van ƒ108.060.- ƒ10.806.ver
deeld over 3 jaren 3.602.per jaar.
Tengevolge van de mobilisatie- en oorlogsomstandigheden
zijn de restauratiewerkzaamheden aanmerkelijk vertraagd,
waardoor van het toegestane bedrag ad 108.060.tot en
met 1942 slechts 79.131.47 was verwerkt en mitsdien nog
beschikbaar was om te verwerken 28.928,53over 1943
is verwerkt 12.268.985, zoodat daarna nog beschikbaar
bleef ƒ28.928.53 ƒ12.268.985 16.659.545.
In den loop van 1943 zijn de nog uit te voeren werken
opgenomen, waarbij bleek, dat tengevolge van de tijds
omstandigheden het nog beschikbare bedrag bij lange na
niet toereikend was, om de werken uit te voeren. De totale
kosten van het geheele restauratieplan werden nader ge
raamd op 146.000.of wel 146.000.108.060.
ƒ37.940.hooger dan de oorspronkelijke raming.
Bij schrijven van den Secretaris-Generaal van het Departe
ment van Opvoeding, Wetenschap en Kuituurbescherming
d.d. 11 December 1943 werd aan de naderen begrooting
van deze restauratiewerken tot een totaal-bedrag van
146.000.goedkeuring verleend en gelijktijdig de Rijks
bijdrage verhoogd tot een maximum-bedrag van 50 van
ƒ146.000.— is ƒ73.000.—.
Op een desbetreffend verzoek van de Gemeente-Commissie
heeft ook de Provincie de kosten, waarnaar de Provinciale
subsidie van deze restauratiewerken berekend wordt, nader
bepaald op 146.000.doch in verband met het voren-
vermelde besluit van den Commissaris der Provincie d.d.
12 October 1943 bedraagt voor zooverre de kosten de
oorspronkelijke raming van ƒ108.060.te boven gaan, de
provinciale subsidie niet 18 doch 15
Kaar het subsidiepercentage van 10 bedragen de kosten
voor de gemeente in de hoogere raming van deze restauratie
werken in totaal 10% van ƒ37.940.3.794.
Volgens door de Gemeente-Commissie verstrekte inlich
tingen kunnen de resteerende werkzaamheden over 2 jaren,
n.l. 1944 en 1945 worden verdeeld, zoodat het benoodigde
bedrag voor elk dezer jaren 1.897.beloopt.
In verband met de noodlijdendheid van de gemeente en
volgens de desbetreffende aanschrijving van den Commissaris
der Provincie dienen nieuwe- of verhooging van uitgaven
weliswaar tot het uiterste te worden beperkt, doch waar zoowel
het Rijk als de Provincie in deze aangelegenheid weer hun
medewerking hebben verleend, zal de gemeente den door de
Gemeente-Commissie gevraagden financiëelen steun voor
deze restauratiewerken moeilijk aan haar kunnen onthouden.
Mede gelet op het belang van de gemeente in de restauratie
van deze monumentale gebouwen, zullen de bijdragen van
de gemeente ter zake als noodzakelijke uitgaven dienen te
worden aangemerkt.
In verband met een en ander heeft de Burgemeester op
11 Januari 1945 het volgende besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT
I. met wijziging en aanvulling van het raadsbesluit van
20 Maart 1939 (Ingek Stukken No. 48) inzake de aan de
Gemeente-Commissie van het Nederduitsch Hervormd Kerk
genootschap toegekende bijdragen in de restauratiekosten
van de Pieterskerk en Marekerk.
a. het maximum van de jaarlijksche bijdrage van 10
in de jaarlijks te verwerken som ten behoeve van de vol
tooiing van de restauratie van de Pieterskerk in verband
met de meerdere kosten van de restauratie van het groote
orgel, voor de jaren 1944 en 1945 te verhoogen van 2.252.
tot 3.217.—
b. in de op ƒ37.940.geraamde hoogere kosten van het
3-jarig restauratieplan der Marekerk een bijdrage te verleenen
van ten hoogste ƒ3.794.met dien verstande, dat in de
jaren 1944 en 1945 behalve het nog niet uitbetaalde deel
ad 1.665.95 van de reeds toegekende bijdrage, zal worden
uitgekeerd ten hoogste 10 in de elk jaar nog te ver
werken som, zijnde alzoo een gemiddelde van ƒ1.897.
per jaar;
een en ander onder volgende voorwaarden:
1°. dat na afloop van ieder jaar door de Gemeente-
Commissie over elk der beide werken verslag wordt uit
gebracht van de in dat jaar verrichte werkzaamheden en
de daaraan verbonden kosten;
2°. dat de gemeentelijke bijdragen voor elk kerkgebouw
worden bepaald naar de jaarlijks verwerkte bedragen, die
voor de berekening van de Rijks- en Provinciale bijdragen
in aanmerking worden genomen.
II. behoudens goedkeuring van den Commissaris der
Provincie door vaststelling van den staat No. 49, model D,
de gemeentebegrooting, dienst 1944, in verband met de
besluiten sub Ia en b te wijzigen.
N°. 4. Leiden, 11 Januari 1945.
De wethouders, die op grond van artikel 4 der verorde
ning No. 152/1941 van den Rijkscommissaris voor het
bezette Nederlandsche gebied zijn benoemd, worden ingevolge
artikel 6 van deze verordening beschouwd als gemeente
ambtenaren in den zin van de Ambtenarenwet 1929. Dien
tengevolge is ten opzichte van de overeenkomstig genoemde
verordening te Leiden benoemde wethouders het Ambtenaren
reglement 1934 van toepassing, behoudens voorzoover hun
rechtstoestand bij of krachtens de wet is vastgesteld. Aan
gezien verschillende onderwerpen in het Ambtenarenreglement
1934 zijn geregeld, welke voor de wethouders regeling
hebben gevonden in de verordening van den Rijkscommissaris
en in de eerste uitvoeringsbeschikking van die verordening,
blijven de desbetreffende hoofdstukken van het Ambtenaren
reglement 1934 te hunnen aanzien buiten toepassing. Voorts
kunnen verschillende bepalingen van dat reglement met het
oog op de positie van den wethouder worden gemist.
Met het oog op een en ander is het wenschelijk, dat voor
de wethouders een afzonderlijke rechtspositie wordt vast
gesteld. Bepaald moet dan worden, dat de wethouders niet
als ambtenaar worden beschouwd voor de toepassing van
het Ambtenarenreglement 1934 en de Wachtgeld verordening
1934. Aangezien te Leiden nog slechts een bezoldigde wet
houder is benoemd, kan voorshands worden volstaan met
een regeling voor de bezoldigde wethouders.
Het karakter van het ambt brengt verder mede, dat de
rechtstoestandregeling zooveel mogelijk aansluit bij de rechts
positie van de burgemeesters.
Mitsdien heeft de Burgemeester op 11 Januari 1945 het
volgende besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
vast te stellen de volgende verordeningen:
a. VERORDENING,
houdende regeling van den rechtstoestand van de wethouders
der gemeente Leiden.
HOOFDSTUK I.
Algemeene Bepalingen,
Artikel 1.
Deze verordening verstaat onder wethouder dengene, die
als zoodanig ingevolge artikel 4 der verordening No. 152/1941
van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche
gebied is benoemd en wiens wedde overeenkomstig artikel 6,
eerste lid, onder 3 dier verordening is bepaald.
Art. 2.
De Burgemeester stelt voor de wethouders, zoo noodig,
een instructie vast.