Ill N°. 209. Leiden, 23 December 1943. In verband met een toeneming van bet aantal leerlingen der school, heeft het bestuur van de Inrichting van Lief dadigheid voor Roomsch Katholieken, alhier, de medewerking, als bedoeld bij artikel 72 der Lager Onderwijswet 1920 ver zocht voor de uitbreiding van zijn school voor gewoon lager onderwijs aan de Potgieterlaan. Aan de school, welke 7 les lokalen telt, zijn 9 leerkrachten verbonden. Door uitbreiding van de school met 2 leslokalen, worden de normale eischen, aan het geven van gewoon lager onderwijs te stellen, dan ook niet overschreden. Aangezien nieuwbouw, noch beschikbaarstelling van lokaliteit door de gemeente mogelijk was, heeft het bestuur een oplossing gevonden door het huren van een aangrenzend perceel. De huursom bedraagt 104,per kwartaal, c.q. f 8,per week, welke prijs redelijk kan worden genoemd. Het bestuur verzoekt deze huur van 1 Januari 1943 af voor rekening van de gemeente te nemen. De Secretaris-Generaal van het Departement van Op voeding, Wetenschap en Kuituurbescherming heeft op grond van het z.g. ,,Stopbesluit" verklaard, dat voor de uitbreiding van deze school met bestaande lokaliteit, een bijzonder geval aanwezig is. Mitsdien heeft de Burgemeester op 23 December 1943 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: a. aan het bestuur der Inrichting van Liefdadigheid voor Roomsch Katholieken te Leiden de gevraagde medewerking, als bedoeld bij artikel 72 der Lager Onderwijswet 1920, te verleenen voor de uitbreiding van de school voor gewoon lager onderwijs aan de Potgieterlaan; b. behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie, door vaststelling van den staat No. 39 tot wijziging van de gemeentebegrooting, dienstjaar 1943, een bedrag, groot 416,beschikbaar te stellen ten behoeve van de uitbreiding, bedoeld sub a. N°. 210. Leiden, 23 December 1943. De gemeente heeft in de winters 1940/41 (Ingek. Stukken no. 177 van 1940), 1941/42 (Ingek. Stukken no. 170 van 1941) en 1942/43 (Ingek. Stukken no. 184 van 1942) deelgenomen in het garantiefonds, op initiatief van de Vereeniging tot IJsbestrijding, gevestigd te Leiden, door de gemeenten in het gebied van de Kamer van Koophandel van Rijnland bijeengebracht voor de ijsbestrijding op de vaarwegen in en om Leiden. Ook voor dezen winter wordt een dergelijk garantiefonds, wederom groot 5.000.gevormd. De vereeniging heeft aan de gemeente verzocht er, evenals in vorige jaren, tot een bedrag van 1.865.in deel te nemen. T. a. v. den afgeloopen winter, welke zeer zacht was, had de gemeente slechts 78.33 of 4.2 van het gegarandeerde bedrag te betalen, waarvan de Lichtfabrieken 75 voor haar rekening namen. Het blijft voor de gemeente en haar ingezetenen van belang, dat de vaarwegen 's winters zoo lang mogelijk open zijn. Ook dit winterseizoen zal van een eventueele uitkeering 75 tot een maximum van 750.ten laste van de Licht fabrieken worden gebracht. Naar aanleiding van een en ander heeft de Burgemeester op 23 December 1943 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: tot deelneming door de gemeente in het door de Vereeniging tot IJsbestrijding, gevestigd te Leiden, bijeen te brengen garantiefonds ad 5.000.ten behoeve van de ijsbestrijding op de vaarwegen in en om Leiden gedurende het winter seizoen 1943/1944, tot een bedrag van maximum 1.865. onder voorwaarde, dat: 1°. eventueele uitkeeringen ter zake van de garantie geschieden volgens de door den Burgemeester goedgekeurde rekening van het garantiefonds; 2°. de gemeente daartoe het recht heeft van volledige contröle van boeken en kas; en met dien verstande, dat de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit in de eventueele uitkeeringen ter zake van deze garantie deel zullen nemen voor 75 tot een maximum bedrag van 750. N°. 211. Leiden, 23 December 1943. Bij besluit van den waarnemend Secretaris-Generaal van het Departement van Sociale Zaken van 15 Juni 1943 tot wijziging der Kinderbijslagwet (Nederlandsche Staatscourant 1943 no. 167) werden de rechten, welke deze wet aan de verzekerden toekent, met ingang van 1 Januari 1944 aan zienlijk uitgebreid. Aangezien de kindertoeslagregeling voor het personeel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst van de gestichten „Endegeest" c.a. niet ongunstiger mag zijn, dan die krachtens de wet, dient genoemde regeling met ingang van 1 Januari 1944 te worden herzien. Op grond van het vorenstaande heeft de Burgemeester op 23 December 1943 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied Nr. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: A. met ingang van 1 Januari 1944 in te trekken de ver ordening van 15 Januari 1942 (Gem.Blad no. 1) betreffende de toekenning van kindertoelage aan personen op arbeids overeenkomst naar burgerlijk recht in dienst van de ge stichten Endegeest c.a.; B. vast te stellen de volgende verordening: V E II O R I) E I G, houdende regeling van de kindertoelage voor personen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst van de gestichten Endegeest, Voor geest en Ehijngeest der gemeente Leiden. Artikel 1. Arbeiders in den zin van artikel 1 van het Arbeidsover eenkomstenreglement (Gemeenteblad 1939 No. 2), die in dienst zijn van de gestichten Endegeest, Yoorgeest en Rhijn- geest der gemeente Leiden, hebben aanspraak op een tijdelijke kindertoelage volgens de hierna vermelde regeling. Artikel 2. 1. De arbeider, als bedoeld in artikel 1, wiens gezin meer dan twee kinderen beneden den leeftijd van achttien jaar telt, heeft voor elk kind, te rekenen van het derde kind, dat den leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt heeft, aan spraak op een tijdelijke kindertoelage op dén voet, als aan gegeven in de artikelen 3, 4 en 5 dezer regeling. 2. Yoor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid worden met kinderen beneden den leeftijd van achttien jaar gelijkgesteld kinderen van achttien, negentien en twintig jaar, die het dagonderwijs volgen aan een inrichting voor algemeen vormend- of vakonderwijs. Artikel 3. 1. Onder kind wordt in deze regeling verstaan een wettig of gewettigd kind van den arbeider of van de(n) echtgenoot(e) van den arbeider. 2. Voor het recht op kindertoelage tijdens een kalenderjaar is beslissend de samenstelling van het gezin van den arbeider op den len October van het daaraan voorafgegane kalender jaar. 3. Indien een kind van achttien, negentien of twintig jaar op 1 October van het voorafgegane kalenderjaar het dag onderwijs volgt aan een inrichting voor algemeen vormend- of vakonderwijs, moet ten bewijze daarvan een verklaring van het hoofd dier inrichting overlegd worden. Artikel 4. 1. Voor de arbeiders met een loon per dag: a. van 4.of minder bedraagt de kindertoelage 0.10, tijdelijk verhoogd tot 0.20; b. van meer dan 4.doch niet meer dan 6.bedraagt de kindertoelage 0.15, tijdelijk verhoogd tot 0.25;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1943 | | pagina 5