en waarbij de gemeente aan de vennootschap in eigendom
afstaat de groen gekleurde strook grond, gelegen aan de
Korevaarstraat, hoek Kaardesteeg, groot 60 m2, deel
uitmakende van het perceel, kadastraal bekend gemeente
Leiden, sectie D, No. 1735,
een en ander met toebetaling door de vennootschap
aan de gemeente van een bedrag van ƒ10.per m2, voor
zooveel de oppervlakte van den door de gemeente over te
dragen grond grooter is dan die van de door de vennoot
schap over te dragen grond, en verder onder de eveneens
bij dit besluit behoorende voorwaarden.
N°. 162. Leiden, 16 September 1943.
Wijlen dr A. C. Hartevelt heeft aan de gemeente Leiden,
ten behoeve van het Stedelijk Museum „de Lakenhal",
gelegateerd een bedrag in contanten, ongeveer gelijk aan
het vierde gedeelte van het zuivere saldo zijner nalaten
schap, onder voorwaarde dat de gelden worden gebruikt
voor den aankoop van een of meer schilderijen, liefst van
een Leidschen meester, ter plaatsing in het museum.
De notaris, voor wien het testament van dr Hartevelt
is verleden, deelde, onder de grootst mogelijke reserve ten
aanzien van de juistheid van deze opgave, mede, dat het
legaat een bedrag vertegenwoordigt van 50.000.
Het behoeft geen betoog dat deze making, welke blijk
geeft van groote belangstelling in „de Lakenhal", gaarne
wordt aanvaard.
De Burgemeester heeft derhalve op 16 September 1943
het volgende besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie
het legaat van wijlen dr A. C. Hartevelt, groot ongeveer
een vierde gedeelte van het zuivere saldo van zijn nalaten
schap, aan de gemeente Leiden ten behoeve van het
Stedelijk Museum „de Lakenhal" vermaakt onder voor
waarde, dat de gelden worden gebruikt voor den aankoop
van een of meer schilderijen, liefst van een Leidschen
meester, ter plaatsing in gemeld museum, met gevoelens
van bijzondere erkentelijkheid jegens den erflater te aan
vaarden.
N°. 163. Leiden, 16 September 1943.
Het aantal ontsmettingen, dat door den gemeentelijken
ontsmettingsdienst moet worden verricht, is in den laatsten
tijd zoodanig toegenomen, dat de desinsectiekast en de
ontsmettingsoven dagelijks volledig in bedrijf zijn. Bij het
uitbreken van een epidemie, welke ontsmettingen op groote
schaal noodig maakt, zal het derhalve niet mogelijk zijn,
deze ontsmettingen met den spoed, welke in het belang
van de volksgezondheid is vereischt, te verrichten. Uitbrei
ding van de bestaande ontsmettingsinrichting is derhalve
noodzakelijk. Deze uitbreiding kan worden verkregen door
het verbouwen en inrichten van den op het terrein van
den gemeentelijken reinigings- en ontsmettingsdienst aan
wezigen paardenziekenstal tot blauwzuurgaskamer.
De aan deze verbouwing en inrichting verbonden kosten
worden geraamd op rond 5000.Getracht wordt in deze
kosten een rijksbijdrage te verkrijgen.
Mitsdien heeft de Burgemeester op 16 September 1943
het volgende besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie
door vaststelling van de overgelegde staten tot wijziging
van de gemeentebegrooting en die van den gemeentelijken
reinigings- en ontsmettingsdienst, een bedrag ad 5000.
beschikbaar te stellen voor het verbouwen van den paarden
ziekenstal op het terrein van den reinigings- en ontsmettings
dienst tot blauwzuurgaskamer, zullende de aflossing van
dit bedrag uit den gewonen dienst, voor zoover noodig,
nader worden geregeld, nadat een beslissing is ontvangen
omtrent de aanvrage om een rijksbijdrage.
N°. 164. Leiden, 16 September 1943.
Het doen verrichten van werkzaamheden door personen
in etalages met het doel om daardoor reclame te maken
voor een bedrijf komt ook hier ter stede voor.
Aangezien het op deze wijze maken van reclame op grond
van ethische overwegingen afkeuring verdient, is het ge-
wenscht dit tegen te gaan.
Behalve het van den openbaren weg zichtbaar doen ver
richten van bedoelde werkzaamheden dient eveneens te
worden verboden het op den openbaren weg verrichten
van die werkzaamheden. Hiertegen toch bestaan uiteraard
dezelfde bezwaren.
Om gelijke redenen behoort het maken van reclame door
middel van verkleede personen e. d. te worden verboden.
Aan het ten aanschouwe van het publiek doen vervaar
digen van kunstvoorwerpen, zooals dit een enkele maal
in een winkeletalage voorkomt, zijn de vorenbedoelde be
zwaren niet verbonden. Derhalve moet de gelegenheid
bestaan, ten aanzien van die werkzaamheden dispensatie
van het te stellen verbod te verleenen.
Het verbod moet zich slechts richten tot werkgevers;
werknemers behoeven niet strafbaar te worden gesteld,
omdat het voor hen dikwijls moeilijk is dergelijke opdrach
ten van hun werkgevers te weigeren.
De noodige voorschriften kunnen in het leven worden
geroepen door een wijziging van de verordening op de
Straatpolitie.
Op grond van het bovenstaande heeft de Burgemeester
op 16 September 1943 het volgende besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 2 Mei 1912
(Gemeenteblad No. 17) op de Straatpolitie, laatstelijk
gewijzigd bij verordening van 12 Augustus 1943
Gemeenteblad No. 34).
Eenig Artikel.
Na artikel 47c van bovengenoemde verordening wordt
ingevoegd een nieuw artikel 48, luidende:
Art. 48.
Het is verboden op den openbaren weg of van den open
baren weg zichtbaar werkzaamheden te doen verrichten,
indien daarbij personen worden gebezigd, wier aandeel in
die werkzaamheden zoodanig is, dat zij geacht moeten
worden dienst te doen als middel of mede als middel tot
het maken van reclame voor een beroep, bedrijf of onder
neming.
Onder het doen verrichten van werkzaamheden in den
zin van het eerste lid van dit artikel wordt mede verstaan
het maken van reclame door middel van verkleede of op
andere wijze de aandacht trekkende personen.
Van het verbod vervat in het eerste lid kan de Burge
meester, waarnemende de taak van Burgemeester en Wet
houders, uitsluitend ten aanzien van werkzaamheden ter
uitoefening van een tak van kunstnijverheid ontheffing
verleenen.