In verband met de gedurende het 4e kwartaal aan de gemeentekas te stellen eischen is het gewenscht, dat ook gedurende dat kwartaal tot opneming van kasgelden kan worden overgegaan. Het maximaal bedrag, dat in het 4e kwartaal 1943 de kasschuld zal mogen beloopen, dient echter met het oog op de gedurende dat kwartaal te verrichten groote betalingen te worden vastgesteld op 1.850.000. Mitsdien heeft de Burgemeester op 2 September 1943 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDER; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris van het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie, gedurende het 4e kwartaal 1943, zoo noodig, kasgeldleeningen aan te gaan tot zoodanig bedrag, dat op geen enkel tijd stip in dat kwartaal, de kasschuld, met inbegrip van het in rekening-courant bij de N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten op te nemen bedrag, de som van 1.850.000. te boven gaat en verder onder de voorwaarden als door hem zullen worden gesteld. N°. 150. Leiden, 2 September 1943. Ten behoeve van de restauratie van den stadhuisgevel zijn indertijd op het Pieterskerkhof eenige loodsen geplaatst. Na het beëindigen van de werkzaamheden werden deze loodsen niet afgebroken, doch voor andere doeleinden ge bruikt, o. m. als opslagruimte voor meubilair van door de Duitsche Weermacht gevorderde schoolgebouwen en als werkplaats voor de steenhouwers, werkzaam bij de restauratie van het Gravensteen en de Pieterskerk. Aangezien de loodsen, welke sporen van verval gaan ver- toonen, de omgeving ter plaatse ontsieren, is het gewenscht die loodsen af te breken. Deze afbraak brengt mede, dat de in de loodsen opgeborgen goederen elders moeten worden ondergebracht en dat eenige voorzieningen moeten worden getroffen in verband met de restauratie van het Gravensteen en de Pieterskerk. Een en ander vordert een uitgave van 3100. Deze uitgave kan ten laste van den kapitaaldienst worden gebracht, af te lossen uit de gewone middelen in vijf jaren, aanvangende in 1943. Mitsdien heeft de Burgemeester op 2 September 1943 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie door vaststelling van staat No. 28, model D, een bedrag van ƒ3100.op de begrooting voor 1943 te brengen voor de kosten van slooping van de houten werk- en bergplaatsen, welke ten behoeve van den Stadhuisbouw op het Pieters kerkhof zijn opgericht, welk bedrag in 5 jaren, aanvangende met het jaar 1943, uit den gewonen dienst zal worden afgelost. N°. 151. Leiden, 2 September 1943. In verband met de uitbreiding en reorganisatie van den dienst der Politie tengevolge van de zeer belangrijke toe neming van de werkzaamheden, is een verbetering en aan vulling van den bureau-inventaris van het politie-bureau noodzakelijk. De kosten hiervan en van eenige werkzaam heden in het gebouw zullen naar raming 4.200.bedragen, welke som in 5 jaar, aanvangende met het jaar 1943, uit de gewone middelen kan worden afgelost. De Burgemeester heeft mitsdien op 2 September 1943 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied N°. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie door vaststelling van den staat N°. 29, model D, tot wijziging van de gemeentebegrooting 1943 een bedrag van ƒ4.200. beschikbaar te stellen voor verbetering en aanvulling van den bureau-inventaris van het politie-bureau, o.a. in verband met de uitbreiding van den dienst, welk bedrag, aanvangende met het jaar 1943, in 5 jaren uit de gewone middelen moet worden afgelost. N°. 152. Leiden, 2 September 1943. Tengevolge van de tijdsomstandigheden gaan meer en meer inwoners er toe over kleinvee, zooals geiten, bokken en schapen, te houden. Uit vrees voor diefstal worden deze dieren meestal in of nabij de woning ondergebracht. Hier door wordt niet alleen den omwonenden overlast aangedaan, doch er ontstaan bovendien zeer onhygiënische toestan den; ook uit een oogpunt van dierenbescherming is tegen deze handelwijze veelal bezwaar te maken. Het is dan ook wenschelijk in deze materie orde te scheppen ën het houden van bovengenoemde huisdieren afhankelijk te stellen van een vergunning van den Burgemeester, zooals thans reeds het geval is ten aanzien van het houden van varkens. Ook het houden van paarden, koeien en ezels dient aan een vergunning te worden gebonden. Het houden van andere huisdieren, zooals kippen en konijnen, kan eveneens aan leiding geven tot ongewenschte toestanden. Een vergunnings stelsel is hier echter niet op zijn plaats. Volstaan kan worden met een verbod om een huisdier op zoodanige wijze te houden, dat daardoor gevaar voor de gezondheid van mensch en dier of overlast voor de omwonenden wordt veroorzaakt. De verordening op het houden van varkens en het maken van mestputten kan worden ingetrokken, mits de bepalingen omtrent de mestputten in de onderhavige regeling worden opgenomen. Het bovenstaande overwegende, heeft de Burgemeester op 2 September 1943 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening: BESLUIT: le. in te trekken de verordening van 2 Mei 1912 (Gemeenteblad No. 15) op het houden van varkens en het maken van mestputten; 2e. vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING op het houden van huisdieren. Artikel 1. 1. Behalve in het landelijke gebied is het verboden, tenzij met schriftelijke vergunning van den Burgemeester: a. paarden, koeien, ezels, varkens, bokken, geiten of schapen te hebben; b. een mestbak, mestput, mestvaalt of opslagplaats van tot veevoeder dienende afvalstoffen te hebben. 2. Onverminderd het verbod van het eerste lid mag een huisdier niet op zoodanige wijze worden gehouden, dat daardoor gevaar voor de gezondheid van mensch of dier of overlast voor de omwonenden wordt veroorzaakt. Art. 2. 1. Een vergunning, als bedoeld in het eerste lid van art. 1, moet schriftelijk worden aangevraagd en wordt ver leend tot wederopzeggens. 2. Een vergunning kan worden geweigerd wegens te ver wachten gevaar voor de gezondheid van mensch of dier of overlast voor de omwonenden. 3. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden ver bonden, die strekken tot bescherming van de gezondheid van mensch of dier of van het rustig wonen der omwonenden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1943 | | pagina 2