22 Abt. 4. 1. Een vergunning, als bedoeld in het eerste lid van art. 1, wordt verleend tot wederopzeggens. 2. Een vergunning kan worden geweigerd wegens gevaar voor ontsiering van het onroerende goed of van de omgeving daarvan of van het schaden van het stadsschoon in het algemeen. Van een zoodanige weigering wordt den aanvrager schriftelijk en gemotiveerd kennis gegeven. 3. Aan een vergunning kunnen voorwaarden worden ver honden, die strekken tot bescherming van het uiterlijk aanzien van het goed of van de omgeving daarvan, alsmede tot bescherming van het stadsschoon in het algemeen. 4. Handelen zonder inachtneming van of in strijd met een gestelde voorwaarde wordt gelijk gesteld met handelen zonder vergunning. Art. 5. Zaken, waarvoor een vergunning krachtens het eerste lid van art. 1 is verleend, die het onroerende goed of de om geving daarvan ontsieren, doordat zij zijn verwaarloosd, moeten door den eigenaar Of gebruiker van het goed op schriftelijken last van den Burgemeester binnen den bij dien last te stellen termijn worden verwijderd of op nader aan te geven wijze gewijzigd. Art. 6. 1. Het is den eigenaar of gebruiker van een roerend goed verboden daarop, daarin of daaraan in strijd met na te noemen aanschrijving zaken, als bedoeld in het eerste lid van art. 1 onder a, b en c te hebben, waarvan de Burge meester bij aanschrijving heeft te kennen gegeven, dat zij wegens haar het stadsschoon ontsierend karakter binnen een bij die aanschrijving te bepalen termijn moeten worden verwijderd of op nader aan te geven wijze gewijzigd. 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt alleen, indien en voor zoover de daarin genoemde zaken van den openbaren weg of het openbaar water af zichtbaar zijn. Art. 7. 1. Het is den eigenaar of gebruiker van een bouwwerk verboden dat bouwwerk in strijd met na te noemen aan schrijving van (een) kleur(en) te doen zijn, waarvan de Burgemeester bij aanschrijving heeft te kennen gegeven, dat zij wegens haar in samenhang met de omgeving het stadsschoon ontsierend karakter binnen een bij die aan schrijving te bepalen termijn moet(en) worden verwijderd of op nader aan te geven wijze gewijzigd. 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt alleen, indien en voor zoover de daarin genoemde kleur(en) van den openbaren weg of het openbaar water af zichtbaar is (zijn). Art. 8. 1. Het is den eigenaar of gebruiker van een bouwwerk verboden de muren van dat bouwwerk zonder schriftelijke vergunning van den Burgemeester te verven of te doen verven, te sausen of te doen sausen, te cementen of te doen cementen. 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt alleen, indien en voor zoover de daarin genoemde muren van den openbaren weg of van het openbaar water af zichtbaar zijn. 3. Een verzoekschrift tot het verkrijgen van een vergun ning, als bedoeld in het eerste lid, moet zijn onderteekend door den eigenaar of gebruiker van het onroerend goed of door diens gemachtigde. 4. Ten aanzien van een in het in het eerste lid genoemde vergunning vindt het bepaalde in art. 4 overeenkomstige toepassing. Art. 9. 1. Het is den eigenaar of gebruiker van een onroerend goed verboden in strijd met na te noemen aanschrijving daarop of daaraan een antenne of een daarmede in verband staand voorwerp, of eenig ander uitsteeksel te hebben, waarvan de Burgemeester bij aanschrijving heeft te kennen gegeven, dat zij wegens hun/haar het stadsschoon ontsierend karakter binnen een bij die aanschrijving te bepalen termijn moeten worden verwijderd of op een nader aan te geven wijze gewijzigd. 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt alleen, indien en voor zoover de daarin genoemde antennes, voor werpen of uitsteeksels van den openbaren weg of het open baar water af zichtbaar zijn. Art. 10. 1. De Burgemeester is bevoegd den eigenaar of gebruiker van een onroerend goed, dat zoodanig verwaarloosd, in onvoldoenden staat van onderhoud gelaten, gebruikt of niet voldoende van onkruid of vuilnis gereinigd wordt, dat naar het oordeel van den Burgemeester het stadsschoon ontsierd wordt, bij aanschrijving te gelasten daarin op de door hem aan te geven wijze verbetering te brengen. 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt alleen, indien en voor zoover de daarin genoemde verwaarloozing, enz. van den openbaren weg of het openbaar water af zichtbaar is. 3. Hij, aan wien een last, als bedoeld in het eerste lid, is gegeven, is verplicht daaraan binnen den door den Burgemeester te stellen termijn gevolg te geven. Art. 11. 1. Het is den eigenaar of gebruiker van een onroerend goed verboden op of in dat goed zonder schriftelijke ver gunning van den Burgemeester te hebben, te bergen of geborgen te houden oude metalen, glas, afbraak, vuilnis, afvalstoffen, lompen, alsmede onbruikbare of aan hun be stemming onttrokken auto's, motorwagens of andere rij en voertuigen of onderdeelen daarvan. 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt alleen, indien en voor zoover de daarin genoemde zaken van den openbaren weg of van het openbaar water af zichtbaar zijn. 3. Een verzoekschrift tot het verkrijgen van een ver gunning, als bedoeld in het eerste lid, moet zijn onder teekend door den eigenaar of gebruiker van het onroerend goed of door diens gemachtigde. 4. Ten aanzien van een in het eerste lid genoemde ver gunning vindt het bepaalde in art. 4 overeenkomstige toepassing. .Art. 12. 1. De Burgemeester raadpleegt voor zijn besluiten, be doeld in deze verordening, de Monumentencommissie. 2. In overleg met deze Commissie stelt de Burgemeester richtlijnen voor de toepassing van deze verordening vast. Art. 13. Onverminderd de bevoegdheid tot het op kosten van de overtreders doen wegnemen, beletten, verrichten of in vorigen toestand herstellen van hetgeen in strijd met deze verordening is of wordt gehouden, gemaakt, gesteld, onder nomen, nagelaten, beschadigd of weggenomen, wordt over treding van het bepaalde in de verordening gestraft met hechtenis van ten hoogste één maand of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden, alsmede verbeurdverklaring van de voorwerpen, waarmede de overtreding is gepleegd, voor zoover zij den veroordeelde toebehooren. Art. 14. 1. Met het opsporen van overtredingen van het bepaalde in deze verordening zijn, behalve de bij art. 1 van het besluit van de Secretarissen-Generaal van de Departementen van Justitie en Binnenlandsche Zaken van 20 October 1942, betreffende uitbreiding van de bevoegdheden van de politie, aangewezen personen, belast de Directeur en de overige technische ambtenaren der Gemeentewerken. 2. Hij, die in het bezit is van een krachtens deze ver ordening verleende vergunning, is verplicht deze vergunning op eerste aanvraag aan de in het eerste lid genoemde per sonen ter inzage te verstrekken. Art. 15. Waar in deze verordening gesproken wordt van den Burgemeester, wordt bedoeld de Burgemeester, waarnemende de taak van Burgemeester en Wethouders. Art 16. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel van „Verordening op het Stadsschoon". Overgangsbepaling. Art. 17. 1. Het bepaalde in art. 1 is ten aanzien van zaken, als bedoeld in het eerste lid van dat artikel onder a, b en c, die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening reeds op, aan of in een onroerend goed aanwezig zijn, niet van toepassing, voordat de Burgemeester heeft besloten, dat dit artikel ten aanzien van de straat, waaraan het goed is gelegen, van toepassing is. 2. Bij het in het eerste lid bedoelde besluit, waaraan bij openbare aankondiging bekendheid wordt gegeven, wordt de termijn bepaald, waarbinnen de in het eerste lid bedoelde zaken moeten zijn verwijderd of op nader aan te geven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1943 | | pagina 16